[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2004, 03/1606 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 14 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G.H. van de Wetering, advocaat te Rijswijk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en in aansluiting daarop een rapport van de bezwaarverzekeringsarts
J.W. Heijltjes.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
Appellant is op 23 februari 1998 wegens rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als salarisadministrateur. Met ingang van 17 augustus 1998 heeft hij ontslag genomen, teneinde in verband met zijn gezondheidssituatie naar Suriname te remigreren. In september 2001 heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aangevraagd.
Bij besluit van 13 mei 2002 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 22 februari 1999, de datum gelegen
52 weken na de uitval, voor de verzochte WAO-uitkering in aanmerking te brengen.
Bij besluit van 26 februari 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het tegen het besluit van 13 mei 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uit de aan evenvermelde besluiten ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige gegevens komt naar voren dat de verzekeringsartsen van het Uwv de zienswijze huldigen dat ten aanzien van appellant geen sprake is van op ziekte of gebreken terug te voeren afwijkingen in zijn gezondheidstoestand die hem ongeschikt doen zijn voor zijn eigen werkzaamheden als salarisadministrateur.
In navolging van de rechtbank is de Raad tot het oordeel gekomen dat, in het licht van het geheel van de omtrent appellant beschikbare medische gegevens, geen aanleiding bestaat om aan dit verzekeringsgeneeskundig oordeel te twijfelen. Bij onderzoek door de verzekeringsarts is geen afwijking - aan de rug of anderszins - geconstateerd waaruit ten tijde hier van belang relevante beperkingen voortvloeien met betrekking tot het verrichten van arbeid.
De omstandigheid dat, naar appellant zelf tegenover de verzekeringsarts heeft verklaard, het na aankomst in Suriname in 1998 meteen al beter met hem ging, vormt, naar het de Raad wil voorkomen, een bevestiging van vorenomschreven verzekeringsgeneeskundig oordeel. De Raad heeft hierbij acht geslagen op de overweging van de bezwaarverzekeringsarts Heijltjes in het rapport van 25 oktober 2004, dat het gegeven dat een klimaatsverandering de klachten doet verminderen of opheffen de stelling ondersteunt dat er geen organisch substraat is dat kan dienen ter verklaring van de klachten.
Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie, bijvoorbeeld informatie afkomstig van behandelend artsen, ingebracht, waarin aanknopingspunten zijn gelegen voor een andersluidend oordeel.
Naar aanleiding van hetgeen dienaangaande van de zijde van appellant is aangevoerd, merkt de Raad nog het volgende op. In het rapport van de primaire verzekeringsarts wordt onder het kopje lichamelijk onderzoek melding gemaakt van zekere beperkingen van appellants bewegingsapparaat. In het licht van het verzekeringsgeneeskundig oordeel als hiervoor weergegeven, en zulks is van de zijde van het Uwv ook expliciet bevestigd, dient deze vermelding van beperkingen niet te worden opgevat als een erkenning van verzekeringsgeneeskundige zijde van bij appellant daadwerkelijk bestaande functiebeperkingen op medische gronden, maar dient deze veeleer te worden begrepen als een feitelijke beschrijving van de bij appellants non-verbale klachtenpresentatie waargenomen bewegelijkheid van de rug.
Er is aldus niet kunnen blijken van geobjectiveerde beperkingen welke appellant ongeschikt doen zijn voor het eigen werk. In het licht hiervan kan de Raad, anders dan namens appellant wordt voorgestaan, zich erin vinden dat geen belastbaarheidspatroon is opgesteld. In het verlengde daarvan heeft het Uwv eveneens terecht kunnen afzien van het instellen van een arbeidskundig onderzoek.
De aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, komt voor bevestiging in aanmerking.
Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2006.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.