ECLI:NL:CRVB:2006:AY4867

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/1852 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding na intrekking hoger beroep door bestuursorgaan

In deze zaak gaat het om de proceskosten die zijn gemaakt in hoger beroep na de intrekking van het hoger beroep door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 juli 2006 uitspraak gedaan in deze kwestie. De appellant, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2002. In het hoger beroep zijn alleen de proceskosten aan de orde, niet de kosten van de DNA-rapportages die door betrokkene zijn geclaimd.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant het hoger beroep heeft ingetrokken en dat er een verzoek is gedaan door de gemachtigde van betrokkene, mr. J.A. Smits, om de appellant te veroordelen in de proceskosten. De Raad heeft besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven, waarna het onderzoek is gesloten. De Raad heeft overwogen dat, volgens artikel 21a van de Beroepswet, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de kosten na intrekking van het hoger beroep.

De Raad heeft geoordeeld dat de kosten die betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep, moeten worden vergoed. Deze kosten zijn begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De Raad heeft ook overwogen dat het verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht in hoger beroep niet kan worden toegewezen, omdat dit griffierecht in een andere procedure is betaald.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

02/1852 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 21a van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2002, 00/1359 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 21 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.A. Smits, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 maart 2005 heeft appellant het hoger beroep ingetrokken.
Middels retournering van het zogeheten formulier proceskosten heeft mr. Smits, voornoemd, namens betrokkene aan de Raad verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten.
Appellant heeft bericht zich omtrent de vergoeding van proceskosten te conformeren aan het oordeel van de Raad.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Artikel 21a, eerste lid, eerste volzin, van de Beroepswet bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden veroordeeld in de kosten.
De Raad stelt vast dat appellant het hoger beroep heeft ingetrokken en dat namens betrokkene een verzoek om veroordeling van appellant in de proceskosten van betrokkene is gedaan, waarbij tevens is verzocht om vergoeding van de kosten van de in eerste aanleg overgelegde DNA-rapportages.
Voorts stelt de Raad vast dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak reeds heeft beslist ten aanzien van het betaalde griffierecht alsmede de proceskosten die aan de zijde van betrokkene zijn gevallen in verband met de procedure in eerste aanleg. Namens betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij in de proceskostenveroordeling geen vergoeding voor de kosten van de in eerste aanleg overgelegde DNA-rapportages is toegekend. Het hoger beroep van betrokkene is bij uitspraak van de Raad van 14 augustus 2002 (reg. nr. 02/2013) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig is betaald. Betrokkene heeft berust in die uitspraak. Dit betekent dat omtrent de proceskosten in eerste aanleg een rechtens onaantastbaar oordeel is gegeven, zodat in dit geding nog slechts de in hoger beroep gemaakte proceskosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen en niet de door betrokkene geclaimde kosten van de DNA-rapportages.
De Raad ziet aanleiding om appellant te veroordelen in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De door de gemachtigde van betrokkene op het formulier proceskosten vermelde eigen bijdragen komen, ingevolge het Bpb, niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking.
Wat betreft het verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht in hoger beroep overweegt de Raad ten slotte dat betrokkene dit griffierecht niet in de onderhavige procedure heeft betaald, maar in het namens betrokkene ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak geregistreerd onder nummer CRvB 02/2013, zodat dit bedrag niet voor vergoeding in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,--, te betalen door de Sociale verzekeringsbank aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
MH