ECLI:NL:CRVB:2006:AY4809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1962 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 februari 2005. Appellant had verzet aangetekend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De gemachtigde van appellant betwistte de ontvangst van een belangrijke brief van 3 mei 2005, waarin hij werd gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen. De Raad heeft vastgesteld dat het tijdsverloop het moeilijk maakte om na te gaan of de brief daadwerkelijk was verzonden en ontvangen. Gezien het grote belang van toegang tot de rechter, werd het risico van het niet kunnen verifiëren van de verzending niet voor rekening van appellant gebracht.

De Raad concludeerde dat appellant niet op de hoogte was van een einddatum voor de betaling van het griffierecht, waardoor het overschrijden van een niet bekende termijn niet aan hem kon worden tegengeworpen. Het verzet werd gegrond verklaard, en het onderzoek werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Tevens werd het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) veroordeeld in de kosten van het verzet, die zijn begroot op € 644,-- wegens verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en de rechten van appellanten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

05/1962 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 februari 2005, 04/463 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 juli 2006.
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van
7 september 2005 heeft de Raad het door mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, namens appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak is namens appellant op 26 oktober 2005 verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 31 mei 2006. Appellant is verschenen bij mr. Janszen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De uitspraak van de Raad van 7 september 2005 berust hierop, dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat het griffierecht niet tijdig is betaald. Daarbij is vastgesteld
a. dat appellant bij brief van 12 april 2005 is gewezen op de verschuldigdheid van een griffierecht van € 103,- bij voorkeur te voldoen door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
b. dat appellant vervolgens bij aangetekend verzonden brief van 3 mei 2005 er op is gewezen dat het griffierecht binnen vier weken dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie dient te zijn gestort, en
c. dat het griffierecht op 2 juni 2005 op de rekening van de Raad is bijgeschreven, derhalve (één dag) te laat.
2. In verzet heeft de gemachtigde van appellant bestreden dat hij de brief van 3 mei 2005 heeft ontvangen en dat die brief aan zijn kantoor is aangeboden. Hij stelt dat hij op 6 mei 2005 opdracht heeft gegeven om het griffierecht door middel van de acceptgirokaart te betalen en dat die betaling om hem onduidelijke redenen eerst op 6 juni 2005 is bijgeschreven op de rekening van de Raad.
3. Na de behandeling van het verzet ter zitting heeft de Raad getracht te achterhalen of en wanneer de voor aangetekende verzending door het postkantoor geaccepteerde brief van 3 mei 2005, is verzonden en of deze op enig moment is aangeboden aan het kantooradres van de gemachtigde van appellant. Door het tijdsverloop is dat echter niet meer na te gaan. Het risico daarvan dient, mede gelet op het grote belang dat moet worden gehecht aan de toegang tot de rechter, niet voor rekening van appellant te worden gebracht.
4. De Raad dient er daarom van uit te gaan dat slechts de in de brief van 12 april 2005 genoemde verplichting om het griffierecht te betalen onder de aandacht van appellant is gebracht, zonder dat daarbij een einddatum is genoemd. Het overschrijden van een niet bekende termijn waarbinnen het griffierecht zou moeten worden bijgeschreven, kan aan appellant dan ook niet worden tegengeworpen.
5. Gelet op het voorgaande dient het verzet gegrond te worden verklaard en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
6. De Raad acht termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de kosten van het verzet, begroot op € 644,-- wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van appellant, begroot op € 644,--, te voldoen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveeen als voorzitter en H.G. Rottier en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) L. Karssenberg.