ECLI:NL:CRVB:2006:AY4795
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WAO-aanvraag door loondoorbetalingsverplichting en faillissement werkgever
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 juli 2006 uitspraak gedaan. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 23 april 2004, waarin haar bezwaar tegen een eerder besluit van 6 november 2003 ongegrond werd verklaard. Dit laatste besluit hield in dat de werkgever van appellante een loondoorbetalingsverplichting van acht maanden was opgelegd wegens onvoldoende reïntegratie-inspanningen. Het faillissement van de werkgever speelde een belangrijke rol in de argumentatie van appellante, die stelde dat zij door deze omstandigheden achter het net vist.
De Raad oordeelde dat de wet, met name artikel 34a van de WAO, dwingend voorschrijft dat de aanvraag voor een uitkering wordt afgewezen indien aan de werkgever een loondoorbetalingsverplichting is opgelegd. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en stelde vast dat het faillissement van de werkgever geen rol kan spelen in de beoordeling van de aanvraag. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd moest worden, en dat er geen aanleiding was om af te wijken van de strikte wettekst. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, P. van der Wal, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.