ECLI:NL:CRVB:2006:AY4625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- N.J. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van wachttijd en oorzaak van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had zich op 27 december 1993 ziekgemeld na een ontslag en ontving vanaf 1 januari 1996 een WAO-uitkering. Het Uwv had echter op 6 maart 2000 de uitkering ingetrokken, omdat appellante niet langer arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde in een eerdere uitspraak dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de arbeidsongeschiktheid van appellante konden onderbouwen.
Appellante voerde aan dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot arbeid waren en verzocht om de benoeming van een medisch deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante zich niet had verzet tegen het onderdeel van het bestreden besluit betreffende de wachttijd van vier weken, waardoor dit onderdeel geen geschilpunt vormde. De Raad gaf aan dat het rapport van de verzekeringsarts Kemperman het meeste gewicht had, omdat dit rapport het beste aansloot bij het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om zelf een deskundige te benoemen, zoals appellante had verzocht. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en de Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 12 juli 2006, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank in stand hield.