ECLI:NL:CRVB:2006:AY3956
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van voorlopige voorziening in sociale zekerheidsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Verzoeker had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak en daarnaast een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter had op 19 april 2006 het verzoek toegewezen, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had hieraan geen gehoor gegeven. Verzoeker diende vervolgens op 9 mei 2006 opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening in, maar dit werd op 13 juni 2006 niet-ontvankelijk verklaard omdat het Uwv inmiddels een nadere beslissing op bezwaar had genomen.
Verzoeker heeft vervolgens een verzoek ingediend op basis van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en subsidiair op artikel 8:88 van de Awb. De voorzieningenrechter overwoog dat artikel 8:87 alleen van toepassing is als er een voorlopige voorziening is getroffen, wat in dit geval niet het geval was. Daarom kon het verzoek om toepassing van artikel 8:87 niet worden toegewezen.
Daarnaast werd ook het verzoek om herziening op basis van artikel 8:88 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter stelde vast dat van een uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening geen herziening kan worden gevraagd, omdat artikel 8:88 niet van toepassing is op deze procedure. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, met P. van der Wal als griffier, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.