ECLI:NL:CRVB:2006:AY3885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake recht op uitkering op basis van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 17 maart 2004. De rechtbank had het beroep van betrokkene, die in deze procedure als eiser optreedt, gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd. Appellant had in zijn eerdere besluit bepaald dat betrokkene per 24 juni 2002 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij niet verzekerd was voor de WAO. Dit besluit was gebaseerd op een fraudeonderzoek en verklaringen van betrokkene tijdens hoorzittingen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van appellant onzorgvuldig was, omdat slechts bij tien van de negentien opdrachtgevers van uitzendbureau Doeba navraag was gedaan.
In hoger beroep heeft appellant de uitspraak van de rechtbank bestreden en gesteld dat er voldoende onderzoek was gedaan. Betrokkene heeft in haar verweerschrift herhaald dat zij wel degelijk heeft gewerkt bij verschillende opdrachtgevers van Doeba en dat het onderzoek van appellant onvoldoende was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het onderzoek van appellant adequaat was. De Raad oordeelde dat het aan de aanvrager is om de noodzakelijke controleerbare gegevens aan te leveren en dat betrokkene hierin tekort is geschoten. De Raad heeft vastgesteld dat de informatie die betrokkene heeft verstrekt niet betrouwbaar was en dat het onderzoek van appellant voldoende grondslag bood voor het bestreden besluit.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het inleidend beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2006.