ECLI:NL:CRVB:2006:AY3875
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-uitkering en invloed van inkomsten op arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante ontvangt sinds 5 december 1994 een WAO-uitkering, vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het Uwv heeft op 18 oktober 2002, na ontvangst van een inlichtingenformulier, besloten dat de arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd moest blijven. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, stellende dat zij vanaf 3 juni 2002 volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv verklaarde het bezwaar kennelijk ongegrond, met de opmerking dat het besluit niet op de medische situatie van appellante was gebaseerd, maar op de invloed van haar inkomsten op de WAO-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit van het Uwv ongegrond verklaard en het standpunt van het Uwv onderschreven. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij na 1 november 1999 geen inkomsten uit arbeid meer heeft genoten, maar alleen inkomsten uit een B.V. in ruste. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante in hoger beroep overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de aard van de inkomsten niet relevant was, aangezien deze geen aanleiding gaven tot korting van de WAO-uitkering.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 juli 2006, met M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en de andere rechters M.C. Bruning en C.P.M. van de Kerkhof.