ECLI:NL:CRVB:2006:AY3875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2195 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-uitkering en invloed van inkomsten op arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante ontvangt sinds 5 december 1994 een WAO-uitkering, vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het Uwv heeft op 18 oktober 2002, na ontvangst van een inlichtingenformulier, besloten dat de arbeidsongeschiktheid van appellante ongewijzigd moest blijven. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, stellende dat zij vanaf 3 juni 2002 volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv verklaarde het bezwaar kennelijk ongegrond, met de opmerking dat het besluit niet op de medische situatie van appellante was gebaseerd, maar op de invloed van haar inkomsten op de WAO-uitkering.

De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit van het Uwv ongegrond verklaard en het standpunt van het Uwv onderschreven. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij na 1 november 1999 geen inkomsten uit arbeid meer heeft genoten, maar alleen inkomsten uit een B.V. in ruste. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante in hoger beroep overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de aard van de inkomsten niet relevant was, aangezien deze geen aanleiding gaven tot korting van de WAO-uitkering.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 juli 2006, met M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en de andere rechters M.C. Bruning en C.P.M. van de Kerkhof.

Uitspraak

04/2195 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 maart 2004, 03/825 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 12 juli 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG - Nederland, Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 31 mei 2006, waar partijen, met voorafgaand bericht van verhindering, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellante ontvangt sedert 5 december 1994 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Naar aanleiding van een op 18 oktober 2002 door het Uwv ontvangen inlichtingenformulier met daarbij gevoegde loonstaat heeft het Uwv bij besluit van diezelfde datum aan appellante meegedeeld dat haar arbeidsongeschiktheid over de periode van 18 maart 2002 tot 18 oktober 2002 ongewijzigd dient te worden vastgesteld. Appellante heeft tegen het besluit van 18 oktober 2002 bezwaar gemaakt en daarbij aangevoerd dat zij ziek is vanaf 3 juni 2002, hetgeen bij brief van 12 juni 2002 aan het Uwv is meegedeeld, en dat zij derhalve op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 24 maart 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat het besluit van 18 oktober 2002 niet ziet op de medische situatie van appellante, maar enkel is gebaseerd op de invloed die appellantes inkomsten hebben op de uitbetaling van de WAO-uitkering. In dit kader, waarin geen medisch-arbeidskundig onderzoek plaatsvindt, is het feit dat appellante van mening is dat haar mate van arbeidsongeschiktheid op medische gronden op een hoger percentage dient te worden vastgesteld, niet relevant.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank vorenvermeld standpunt van het Uwv volledig onderschreven.
In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat zij na 1 november 1999 geen inkomsten uit arbeid meer heeft genoten. De door haar verworven inkomsten zijn inkomsten uit een B.V. in ruste (een soort pensioen-B.V.).
De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd voegt de Raad daar aan toe dat de aard van de over genoemde periode door appellante verworven inkomsten in casu niet ter zake doet, nu die inkomsten geen aanleiding hebben gegeven tot korting van de WAO-uitkering.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C. Bruning en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J.J. Janssen.
MH