ECLI:NL:CRVB:2006:AY3777

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4773 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens niet duurzaam gescheiden leven van echtgenoot

In deze zaak heeft appellante, wonende te [woonplaats], hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijstandsuitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De aanvraag was ingediend op 13 december 2002, nadat appellante had meegedeeld dat zij door haar echtgenoot was verlaten. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage heeft de aanvraag op 19 maart 2003 afgewezen, met de motivering dat appellante niet als ongehuwd kon worden aangemerkt, omdat er geen sprake was van een situatie waarin zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. Deze afwijzing werd na bezwaar bevestigd in een besluit van 27 januari 2004.

De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat appellante en haar echtgenoot ten tijde van de aanvraag als een gezin dienden te worden aangemerkt. Appellante heeft in hoger beroep de gronden herhaald die eerder door de rechtbank waren verworpen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 6 juni 2006 behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.P.C.M. van Es. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante ten tijde van de aanvraag niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. De Raad heeft ook de stelling van appellante verworpen dat de medewerkers van de Dienst SZW van het College niet gerechtigd waren om onderzoek te doen in haar woning. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt, bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

05/4773 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 juni 2005, 04/1315
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage
(hierna: College)
Datum uitspraak: 27 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2006. Namens appellante is verschenen mr. Van Es. Het College heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante heeft het College verzocht om toekenning van bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) ingaande 13 december 2002. Bij haar aanvraag heeft zij meegedeeld dat zij door haar echtgenoot is verlaten.
Bij besluit van 19 maart 2003, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 27 januari 2004, heeft het College de aanvraag met toepassing van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Abw afgewezen omdat appellante niet als ongehuwd dient te worden aangemerkt nu er geen sprake is van een situatie dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 januari 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante met haar echtgenoot ten tijde in geding aangemerkt dienden te worden als een gezin en dat appellante om die reden niet als zelfstandig subject recht had op bijstand, zodat de in geding zijnde aanvraag terecht is afgewezen.
In hoger beroep heeft appellante de in eerste aanleg aangevoerde en door de rechtbank verworpen gronden herhaald.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde, uitvoerige overwegingen. Dit betekent dat ook de Raad appellante houdt aan de door haar afgelegde en ondertekende verklaring en dat mede gezien de overige bevindingen uit het door het College verrichte onderzoek genoegzaam is komen vast te staan dat appellante ten tijde in geding niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. De Raad voegt daaraan nog toe appellante niet te volgen in haar stelling dat de medewerkers van de Dienst SZW van het College niet gerechtigd waren onderzoek te doen in de kasten in haar woning. Uit het van het huisbezoek opgemaakte rapport van 5 maart 2003 blijkt dat appellante op verzoek van die medewerkers zelf de inhoud van deze kasten heeft getoond. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van dit rapport.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het door appellante gedane verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2006.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.
EK1306