ECLI:NL:CRVB:2006:AY3610
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Herziening WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zich op 2 februari 1999 ziek meldde wegens psychische klachten, later vergezeld door lichamelijke klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv, die zijn uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) beëindigden. De rechtbank had eerder de beroepen van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen en de bezwaarverzekeringsarts als voldoende zorgvuldig beschouwde. Appellant betwistte de juistheid van deze beoordelingen en voerde aan dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen in de medische oordelen.
De Raad overweegt dat de psychiater Balraadjsing in zijn rapportage van 6 maart 2006 de psychische beperkingen van appellant bevestigt, maar dat de bezwaarverzekeringsarts van mening is dat er voldoende rekening is gehouden met deze beperkingen. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht oordeelde dat het Uwv mocht afgaan op de rapporten van de behandelend artsen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat appellant op de data in geding in staat was om de geduide functies te vervullen, ondanks zijn klachten.
De uitspraak van de Raad is gedaan in het openbaar op 5 juli 2006, waarbij de betrokken rechters de eerdere uitspraken van de rechtbank Alkmaar bevestigen. De Raad ziet geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.