ECLI:NL:CRVB:2006:AY2607

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1979 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbaarheid van plichtsverzuim bij psychische gesteldheid van ambtenaar

In deze zaak gaat het om de vraag of het plichtsverzuim van de appellant, een ambtenaar bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), hem kan worden toegerekend gezien zijn psychische gesteldheid. De appellant was sinds 1 oktober 1982 in dienst van het CBS en had te maken met langdurige arbeidsongeschiktheid door ziekte. Ondanks herhaalde verzoeken om bereikbaar te blijven voor zijn werkgever, heeft hij zijn post niet adequaat afgehandeld, wat leidde tot disciplinaire maatregelen van de directeur-generaal van de Statistiek. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze maatregelen ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat de directeur-generaal onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de psychische gesteldheid van de appellant. De Raad concludeert dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en vernietigt dit besluit. De directeur-generaal moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van de overwegingen van de Raad. Tevens wordt de directeur-generaal veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.288,- bedragen.

Uitspraak

05/1979 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 15 februari 2005, 04/1320 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de directeur-generaal van de Statistiek (hierna: directeur-generaal)
Datum uitspraak: 29 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2006. Namens appellant is verschenen mr. B. van Meurs, juridisch adviseur te Heerlen. De directeur-generaal heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.T. van der Poel en drs. J.M.F. Thomas, beiden werkzaam bij het Centraal Bureau voor de Statistiek.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sedert 1 oktober 1982 in dienst van het CBS en laatstelijk werkzaam als systeemontwikkelaar. Sedert 1999 is appellant veelvuldig arbeidsongeschikt geweest wegens ziekte. Bij interne memo van 11 april 2001 is appellant opgedragen tijdens diensttijd bereikbaar te blijven voor het CBS. Bij brief van 17 december 2001 is hem opgedragen tijdens zijn arbeidsongeschiktheid bereikbaar te zijn voor postzendingen. Bij besluit van 1 oktober 2002 is appellants aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging voor de duur van zes dagen vervallen verklaard wegens het niet bereikbaar zijn tijdens ziekte. Bij dat besluit is appellant er uitdrukkelijk op gewezen dat het zich niet houden aan de voorschriften ter zake van ziekmelding kan worden beschouwd als plichtsverzuim en dat in een volgend geval waarin appellant zich niet stipt aan de regels houdt, een disciplinaire bestraffing aan de orde kan zijn.
1.2. Vanaf 25 april 2003 was appellant arbeidsongeschikt wegens ziekte. Uitnodigingen van de Arbodienst en brieven van het CBS werden door TPG-Post retour gezonden wegens een overvolle brievenbus. In verband hiermee hebben appellants leidinggevende en de HRM-adviseur persoonlijk post aan appellant moeten bezorgen op zijn huisadres. Bij besluit van 4 augustus 2003 is met toepassing van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder e, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) appellants bezoldiging tot een bedrag van een kwart van zijn maandsalaris ingehouden omdat hij ondanks de hem gegeven opdracht tijdens zijn ziekte niet, althans niet voldoende bereikbaar was voor zijn werkgever en voor de Arbodienst. Daarbij is vermeld dat er ook van de zijde van de Arbo-arts geen signalen zijn ontvangen die erop duiden dat het gedrag niet verwijtbaar is.
1.3. Appellant heeft per 15 december 2003 zijn werkzaamheden gedeeltelijk hervat. Op 29 december 2003 heeft de leidinggevende met appellant afgesproken dat appellant, uiterlijk binnen een week, er zorg voor zal dragen dat zijn brievenbus geleegd zal worden, eventueel met hulp van een collega, zodat hij alle post op zijn huisadres kan ontvangen. Nadat uitnodigingen van de Arbodienst en correspondentie van het CBS geretourneerd werden wegens het overvol zijn van appellants brievenbus, heeft de leidinggevende, nadat hij ook zelf had vastgesteld dat appellants brievenbus overvol was, appellant op
16 januari 2004 nogmaals verzocht zijn brievenbus leeg te maken, desgewenst met hulp van de leidinggevende zelf. Appellant heeft de hulp afgewezen, maar beloofd de bus te legen. Kort daarna heeft de leidinggevende wederom geconstateerd dat appellant zijn brievenbus niet had geleegd.
1.4. Bij besluit van 27 februari 2004 is met toepassing van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder e, van het ARAR appellants bezoldiging tot een bedrag van de helft van zijn maandsalaris ingehouden omdat hij na zijn gedeeltelijke hersteldverklaring wederom niet, althans niet voldoende bereikbaar was voor postzendingen van het CBS en van de Arbodienst. Ter motivering van het besluit is onder meer gesteld dat er door de bedrijfsarts geen beletselen ten gevolge van ziekte zijn gevonden waardoor appellant niet in staat zou zijn zorg te dragen voor zijn bereikbaarheid.
1.5. Bij het bestreden besluit van 19 juli 2004 heeft de directeur-generaal de besluiten van 4 augustus 2003 en van 27 februari 2004, na door appellant daartegen gemaakt bezwaar, gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er, gelet op de met appellant gemaakte afspraken over zijn bereikbaarheid en het niet nakomen daarvan, sprake is van plichtsverzuim. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het plichtsverzuim aan appellant kan worden toegerekend. Daartoe heeft zij overwogen dat de eerst in beroep overgelegde informatie van de behandelend psycholoog niet afdoet aan het feit dat de directeur-generaal tot het bestreden oordeel heeft kunnen komen, nu enerzijds op de directeur-generaal geen plicht rustte tot nader onderzoek naar appellants psychische gesteldheid en anderzijds uit deze informatie niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat het niet kunnen zorgdragen voor de bereikbaarheid om medische redenen niet verwijtbaar zou zijn. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van onevenredigheid van de opgelegde straffen ten opzichte van de gedragingen.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 80, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.2. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden was gevolg te geven aan de opdracht om bereikbaar te blijven, nu daarbij zijn privé-sfeer werd geraakt. Dit argument gaat niet op. Naar het oordeel van de Raad mag binnen een dienstver-houding van een goed ambtenaar worden verwacht dat hij bereikbaar blijft voor zijn werkgever. Deze verplichting is nader geconcretiseerd door de opdracht om, al dan niet tijdens ziekte, bereikbaar te zijn en te blijven voor postzendingen van de Arbodienst en het CBS teneinde het CBS in staat te stellen om ziekteverzuimbegeleiding mogelijk te maken en ook overigens met appellant te kunnen communiceren.
4.3. De Raad stelt vast dat appellant ondanks de hem expliciet gegeven opdrachten om bereikbaar te zijn voor het CBS en de Arbodienst zijn postzendingen niet adequaat heeft afgehandeld, ook niet met de aangeboden hulp van collega’s, waardoor hij bij herhaling door zijn werkgever niet per post kon worden benaderd, hetgeen als plichtsverzuim gekwalificeerd dient te worden.
4.4. Vervolgens dient te worden bezien of het plichtsverzuim appellant, gezien zijn psychische gesteldheid, kan worden toegerekend. De directeur-generaal heeft zich gebaseerd op de mededeling van de bedrijfsarts dat van appellant, ondanks zijn volledige arbeidsongeschiktheid, verwacht mag worden dat hij zijn post in behandeling neemt en dat hij in staat is zorg te dragen voor zijn bereikbaarheid en op het werkhervattingsadvies van de bedrijfsarts van 8 december 2003 waarbij appellant per 15 december 2003 gedeeltelijk hersteld is verklaard. Uit dit advies heeft de directeur-generaal de conclusie getrokken dat appellant in staat moest worden geacht zorg te dragen voor de afhandeling van zijn post.
4.4.1. Desgevraagd heeft de directeur-generaal, onder meer, een verklaring van de bedrijfsarts van 19 oktober 2004 overgelegd. Hierin heeft de bedrijfsarts verklaard dat hij bij appellant geen medische omstandigheden aanwezig achtte om de post niet te openen of zich niet aan werkafspraken te houden en dat hij reeds tijdens het eerste spreekuur-contact, in lijn met de vorige bedrijfsarts, tot het oordeel kwam dat de klachten van appellant niet rechtstreeks en objectiveerbaar het gevolg waren van ziekte. De Raad stelt vast dat het uitgangspunt van de bedrijfsarts in de door appellant gevraagde second opinion niet door de verzekeringsarts van het UWV is onderschreven. De verzekerings-arts komt in zijn rapport van 3 maart 2004 immers tot de conclusie dat appellant medisch objectiveerbare klachten van psychomentale aard heeft, die tot stoornissen leiden en die beperkingen geven in het functioneren op sociaal en persoonlijk niveau. Nu de directeur-generaal ten tijde van de bezwaarschriftenprocedure bekend was met deze andersluidende medische informatie en er ook overigens aanwijzingen waren voor twijfel aan appellants geestelijke gezondheidstoestand, had de directeur-generaal dienaangaande een nader onderzoek behoren in te stellen. Nu een dergelijk onderzoek niet heeft plaatsgevonden, heeft de directeur-generaal zijn oordeel ten onrechte op het advies van de bedrijfsarts doen steunen.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en derhalve in strijd is met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten. De directeur-generaal zal een nieuwe beslissing moeten nemen op appellants bezwaren met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding de directeur-generaal op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand en in hoger beroep eveneens tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1.288,- .
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit van 19 juli 2004;
Bepaalt dat de directeur-generaal een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de Raad is overwogen;
Veroordeelt de directeur-generaal in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.288,-, te betalen door het CBS;
Bepaalt dat het CBS aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 343,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K. Zeilemaker en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) O.C. Boute.
HD
26.06