ECLI:NL:CRVB:2006:AY0271
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om heroverweging besluit bijstandsrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek om heroverweging van een eerder besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam werd afgewezen. Appellante ontving sinds 1 juni 1994 een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet. In 2003 verzocht zij het College om het besluit van 14 december 2000, dat haar recht op bijstand over een bepaalde periode introk, te heroverwegen. Dit verzoek werd afgewezen, en het College verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 6 mei 2002.
Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat er nieuwe feiten waren die een heroverweging rechtvaardigden, waaronder een vrijspraak in een strafzaak en getuigenverklaringen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellante aangevoerde feiten niet als nieuw konden worden aangemerkt volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad stelde vast dat appellante op de hoogte was van de getuigenverklaringen en deze in de eerdere procedure had kunnen inbrengen. De Raad concludeerde dat het College bevoegd was om het verzoek om heroverweging af te wijzen en dat het College in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier P.E. Broekman, op 13 juni 2006.