ECLI:NL:CRVB:2006:AY0100
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een directeur grootaandeelhouder in het kader van de WAZ
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die als directeur grootaandeelhouder van een vennootschap sinds 1983 werkzaam was, maar in 2001 uitviel door fysieke en later psychische klachten. Appellante heeft een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) aangevraagd, waarbij haar arbeidsongeschiktheid op 45,4% werd vastgesteld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter de uitkering, omdat appellante haar volledige salaris ontving en er geen verlies aan verdiencapaciteit was vastgesteld. Na bezwaar werd de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 45-55%, maar de uitkering werd alsnog op basis van artikel 58 van de WAZ naar een lagere mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld.
De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij medisch gezien geen benutbare arbeidsmogelijkheden heeft en dat de arbeidskundige beoordeling onterecht is. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv niet in strijd was met de zorgvuldigheidseisen en dat appellante niet in staat was om de aan haar voorgehouden functies te vervullen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er onvoldoende reden was om te twijfelen aan de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante faalde en dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 23 juni 2006 door de Centrale Raad van Beroep, met J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden.