ECLI:NL:CRVB:2006:AX9856

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/3720 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 mei 2005. Appellant had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 21 december 2005, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Tijdens de zitting op 26 april 2006 zijn partijen niet verschenen, met uitzondering van het Uwv, dat voorafgaand aan de zitting een bericht had gestuurd. De Raad heeft overwogen dat het argument van appellant, dat hij geen griffierecht verschuldigd was indien de kennisgeving van de behandeling ter terechtzitting op 2 mei 2005 naar het juiste adres was verstuurd, niet voldoende was om de overschrijding van de termijn te excuseren. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat appellant niet in staat was het griffierecht binnen de gestelde termijn te voldoen. Daarom heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2006.

Uitspraak

05/3720 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 mei 2005, 04/2917 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 juni 2006.
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 21 december 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 21 december 2005 heeft appellant verzet gedaan.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 26 april 2006, waar partijen -het Uwv met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 21 december 2005 berust hierop, dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat het griffierecht niet tijdig is betaald.
Het door appellant in het verzetschrift aangevoerde argument, dat indien de kennisgeving van de behandeling ter terechtzitting van 2 mei 2005 van de rechtbank Arnhem naar het juiste adres was verstuurd appellant geen hoger beroepschrift had hoeven in te dienen en eveneens geen griffierecht verschuldigd was, is geen reden om de overschrijding van de gestelde termijn te excuseren. De Raad is niet gebleken dat appellant niet in staat was het griffierecht binnen de gestelde termijn te voldoen.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
L. Karssenberg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) L. Karssenberg.
BvW
126