ECLI:NL:CRVB:2006:AX9763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/37 WW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2006 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 8 juni 2005, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet betalen van griffierecht. Appellant, wonende te [woonplaats], had in beroep willen gaan tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 22 december 2005, maar had verzuimd het verschuldigde griffierecht te voldoen. Ondanks herhaalde waarschuwingen en verzoeken om het griffierecht te betalen, weigerde appellant dit te doen. De Raad oordeelde dat het verzuim van het niet betalen van het griffierecht niet verschoonbaar was, en dat er geen gronden waren aangevoerd die dit verzuim konden rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat appellant redelijkerwijs geacht kon worden in verzuim te zijn geweest, en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met L. Karssenberg als griffier. De zitting vond plaats op 26 april 2006, waarbij appellant aanwezig was, maar het Uwv zich niet liet vertegenwoordigen. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/37 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 22 december 2005, 04/859 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 juni 2006.
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 8 juni 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 8 juni 2005 heeft appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2006.
Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich, zoals tevoren aangekondigd, ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 8 juni 2005 berust hierop, dat het griffierecht niet is voldaan.
Blijkens de gedingstukken is bij schrijven van 25 januari 2005 appellant gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht.
Voormeld schrijven heeft appellant retour gezonden met een brief waarin hij aangeeft de kosten nooit te zullen overmaken.
Bij schrijven van 1 februari 2005 heeft de Raad appellant verzocht aan te geven of hij heeft beoogd hoger beroep in te stellen en zo ja, een griffierecht is verschuldigd waarvan geen vrijstelling of vermindering mogelijk is.
Appellant reageert middels een brief van 2 februari 2005 waarin hij aangeeft dat hij in beroep gaat maar geen griffierecht betaalt.
Bij aangetekend verzonden schrijven van 4 maart 2005 is appellant erop gewezen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening per kas diende te zijn voldaan dan wel op de bankrekening van de Raad diende te zijn bijgeschreven en is hem tevens erop gewezen dat hij er rekening mee diende te houden dat overschrijding van deze termijn niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep zou betekenen.
Ook op voormeld schrijven reageert appellant met de mededeling niet te zullen betalen.
De Raad heeft vervolgens bij de genoemde uitspraak van 8 juni 2005 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
In verzet en ter zitting heeft appellant geen gronden aangevoerd die voormeld verzuim verschoonbaar doet zijn.
De Raad is van oordeel dat nu uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt dat het griffierecht niet is bijgeschreven op rekening van de Raad, en appellant heeft aangegeven dat hij geen griffierecht wenst te betalen er, gelet op het bepaalde in artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, geen ruimte is voor het oordeel dat appellant redelijkerwijs geacht kan worden niet in verzuim te zijn geweest.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
L. Karssenberg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) L. Karssenberg.
BvW
126