ECLI:NL:CRVB:2006:AX9586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de belastbaarheid en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin haar aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) werd afgewezen. Appellante had op 1 oktober 2002 een aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) na arbeidsongeschiktheid door rechterschouderklachten. De verzekeringsarts stelde beperkingen vast, maar het Uwv concludeerde dat appellante in staat was om een aantal geselecteerde functies te vervullen, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen onvoldoende waren meegewogen en dat zij slechts functies kon vervullen die éénarmig konden worden uitgevoerd. De Raad voor de Rechtspraak beoordeelde de argumenten van appellante en de rapporten van de betrokken artsen. De Raad oordeelde dat de beperkingen van appellante niet zodanig waren dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld en dat de geselecteerde functies in overeenstemming waren met haar beperkingen.
De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en dat de rapporten van het reumacentrum geen nieuwe informatie boden die de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts konden ondermijnen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat appellante niet in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering.