ECLI:NL:CRVB:2006:AX9576

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-5250 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende zorgvuldige voorbereiding van WAO-besluit door UWV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen. Het Uwv stelde dat appellant, geboren op 1 juli 1936, op de datum van aanvraag reeds 65 jaar oud was en dat een uitkering niet eerder dan één jaar voor de aanvraagdatum kon ingaan. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld, omdat appellant niet had meegewerkt aan medische onderzoeken naar zijn arbeidsongeschiktheid.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij sinds 1986 volledig arbeidsongeschikt is en dat hij niet had geweigerd mee te werken aan het medisch onderzoek. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gereageerd op een schrijven van appellant van 24 oktober 2001, waarin hij om een WAO-uitkering vroeg. De Raad concludeerde dat het Uwv had nagelaten om adequaat onderzoek te doen naar de bedoelingen van appellant, wat leidde tot de conclusie dat het besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en bepaalde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die op € 644,- werden begroot, en het griffierecht van € 133,- moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier P.H. Broier, op 23 juni 2006.

Uitspraak

04/5250 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2004, 03/2987 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarop door appellant bij brief, met bijlagen, is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2006, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 17 maart 2003, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 2 juni 2003 (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv afwijzend beslist op appellants via de CNSS ingediende en op 5 juli 2002 gedateerde aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uwv heeft hiertoe overwogen dat een uitkering niet eerder dan één jaar voor de datum van aanvraag kan ingaan, in casu per 5 juli 2001, en appellant, die op 1 juli 1936 geboren is, op die datum reeds 65 jaar was, zodat appellants aanvraag niet tot toewijzing kan leiden. Het Uwv heeft nog overwogen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de uitkering verder dan één jaar voor datum aanvraag zou kunnen ingaan.
De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat uit een door haar ter zitting aan partijen ter hand gestelde en onherroepelijk geworden uitspraak van 19 november 1996, met het registratienummer 95/1863/21, blijkt dat de rechtsvoorganger van het Uwv eventuele bij appellant bestaande arbeidsongeschiktheid geheel en blijvend buiten aanmerking heeft gelaten met ingang van 17 maart 1987 omdat appellant zonder deugdelijke grond heeft geweigerd mee te werken aan medische onderzoeken naar zijn arbeidsongeschiktheid, zodat de kwestie met betrekking tot appellants aanvraag is beslecht.
Appellant heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar een negentiental medische verklaringen, aangevoerd dat hij sinds 1986 volledig arbeidsongeschikt is, dat hij reeds (meermaals) voor 5 juli 2002 een WAO-uitkering heeft aangevraagd en dat hij niet geweigerd heeft mee te werken aan het medisch onderzoek door de rechtsvoorganger van het Uwv.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is op grond van voornoemde uitspraak van de rechtbank van 19 november 1996 en de dossierstukken van oordeel dat het Uwv niet adequaat gereageerd heeft op appellants schrijven van 24 oktober 2001 en het bij dat schrijven kennelijk gedane verzoek tot toekenning van een WAO-uitkering. De Raad overweegt daartoe dat nu eventuele bij appellant bestaande arbeidsongeschiktheid bij besluit van 26 januari 1995 door de rechtsvoorganger van het Uwv geheel en blijvend buiten aanmerking is gelaten, het op de weg van het Uwv had gelegen nader te onderzoeken wat de bedoeling was van appellant met zijn schrijven van 24 oktober 2001. Nu het Uwv dit heeft nagelaten acht de Raad het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
De Raad ziet gelet op het voorgaande aanleiding het Uwv te veroordelen tot betaling van de kosten die appellant in verband met het beroep heeft moeten maken. De Raad begroot deze kosten op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg. De Raad is niet gebleken van verdere voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 644,-;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het griffierecht ad € 133,- vergoedt.
Aldus gegeven door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) P.H. Broier.