ECLI:NL:CRVB:2006:AX9564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1928 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2006 uitspraak gedaan over het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 2 december 2004. Verzoekster, die woonachtig is in [woonplaats], had het verzoek ingediend naar aanleiding van de uitspraak die betrekking had op haar rechtspositie bij het Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG). De Raad had in de eerdere uitspraak geoordeeld over drie besluiten van het AZG, waarbij onder andere het besluit om verzoekster aan te merken als herplaatsingskandidaat met voorrangstatus was vernietigd. Verzoekster was het niet eens met de beoordeling van de Raad en stelde dat de Raad ten onrechte had aangenomen dat twee functies die zij niet had geaccepteerd, vergelijkbaar waren met haar functie. Ze voerde aan dat deze functies niet passend waren en dat de Raad wellicht tot een andere uitspraak zou zijn gekomen als het AZG meer informatie had verstrekt.

De Raad overweegt dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De Raad concludeert dat verzoekster in wezen dezelfde argumenten naar voren heeft gebracht als in het hoger beroep en dat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. De enkele onvrede van verzoekster over de eerdere uitspraak is onvoldoende grond voor herziening.

De Raad wijst het verzoek om herziening af en stelt vast dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier A.D. van Dissel-Singhal.

Uitspraak

05/1928 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoekster),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 december 2004, 03/884, 03/948 en 03/949 AW, op het hoger beroep van verzoekster tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 2 januari 2003, 01/110, 01/335 en 01/761,
in de gedingen tussen:
verzoekster
en
de Raad van Bestuur van het Academisch Ziekenhuis Groningen (hierna: AZG)
Datum uitspraak: 15 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 2 december 2004.
Het AZG heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is aan de orde gesteld ter zitting van 11 mei 2006. Verzoekster en het AZG zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. Bij de uitspraak van 2 december 2004 heeft de Raad geoordeeld over een drietal besluiten van het AZG. Het besluit van het AZG van 14 december 2000, waarbij het AZG zijn besluit om verzoekster aan te merken als herplaatsingskandidaat met voorrangstatus heeft gehandhaafd, is door de Raad vernietigd en het bezwaar van verzoekster is niet-ontvankelijk verklaard. Het besluit van het AZG van 23 juli 2001, waarbij het AZG een weigering om verzoeksters functie te waarderen heeft gehandhaafd, alsmede het besluit van het AZG van 3 april 2001, waarbij het AZG zijn besluit tot het verlenen van ontslag wegens opheffing van haar functie aan verzoekster heeft gehandhaafd, hebben volgens het door de Raad in genoemde uitspraak gegeven oordeel in rechte stand kunnen houden.
3. Verzoekster heeft aan haar verzoek in het bijzonder ten grondslag gelegd dat de Raad bij de beoordeling van de zorgvuldigheid van het door het AZG gehouden herplaatsings-onderzoek ten onrechte heeft aangenomen dat een tweetal functies, die door verzoekster niet zijn geaccepteerd, soortgelijk waren aan de door haar vervulde functie. Volgens verzoekster was er geen sprake van niet accepteren van deze functies, maar waren deze niet passend. Verzoekster meent dat de Raad wellicht tot een andere uitspraak zou zijn gekomen, indien het AZG meer stukken en informatie aan de Raad ter beschikking zou hebben gesteld. Voorts verzoekt zij een aantal fouten en onjuistheden in de overwegingen van de Raad te rectificeren.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als onder 1. bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
4.2. De Raad stelt vast dat hetgeen verzoekster in haar verzoekschrift heeft aangevoerd in wezen reeds in het hoger beroep van verzoekster aan de orde is gesteld of door verzoekster aan de orde had kunnen worden gesteld. Nieuwe feiten of omstandigheden, die aan verzoekster vóór de uitspraak van 2 december 2004 niet bekend waren of konden zijn, maar die haar daarna bekend zijn geworden, zijn door haar niet naar voren gebracht. Indien verzoekster van oordeel is dat de Raad over onvoldoende informatie beschikte, dan had dat bij de behandeling van het hoger beroep aan de orde gesteld kunnen worden.
De enkele omstandigheid dat verzoekster zich niet kan verenigen met hetgeen de Raad in de uitspraak van 2 december 2004 heeft overwogen en beslist, kan, zoals hiervoor is aangegeven, geen grond vormen voor de door haar gevraagde herziening.
4.3. Voor wat betreft de door verzoekster gesignaleerde onjuiste vermelding in de uitspraak van de datum, waarop haar aanmelding als herplaatsingskandidaat heeft plaatsgevonden, 30 mei 1999 in plaats van 30 mei 2000, stelt de Raad vast dat sprake is van een kennelijke schrijffout. Evenmin als de omstandigheid dat ’s Raads uitspraak aanvankelijk abusievelijk niet geanonimiseerd is gepubliceerd, hetgeen overigens inmiddels is hersteld, kan dit leiden tot herziening van de uitspraak.
4.4. Het vorenstaande brengt de Raad tot het oordeel dat hetgeen verzoekster heeft aangevoerd niet voldoet aan de in
artikel 8:88, eerste lid, van de Awb neergelegde vereisten, zodat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.D. van Dissel-Singhal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.