de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 maart 2004, 03/606 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 26 mei 2006
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 14 april 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
Betrokkene, die laatstelijk werkzaam was als administratief medewerkster voor 20 uur per week, is op 6 juli 1992 uitgevallen wegens rechterschouderklachten. Per einde wachttijd heeft een beoordeling in het kader van de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) plaatsgevonden, waarna betrokkene een WAO-uitkering is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsarts S. Tissingh betrokkene onderzocht en in zijn rapport aangegeven dat zij in staat is tot matig zwaar werk, waarbij de tijdsdruk niet constant hoog is. Voor een urenbeperking heeft hij geen noodzaak gezien. Hij geeft daarbij beperkingen aan ten aanzien van nek- en schouderbelastend werk, welke vervolgens door hem in een belastbaarheidspatroon zijn vastgelegd. Arbeidsdeskundige A.S. Weistra heeft overeenkomstig dit belastbaarheidspatroon functies geselecteerd en heeft het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op minder dan 15%. Bij besluit van 11 september 2001 is betrokkene meegedeeld dat haar WAO-uitkering met ingang van 30 oktober 2001 wordt beëindigd.
In bezwaar is namens betrokkene aangevoerd, dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met de cardiale klachten en psychische gesteldheid van betrokkene en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor haar. Ter ondersteuning hiervan is medische informatie overgelegd van haar huisarts, die betrokkene volledig arbeidsongeschikt acht. Bezwaarverzekeringsarts E. Höfkens heeft geen aanleiding gezien het oordeel van de primaire verzekeringsarts niet te volgen. Bij besluit van 15 april 2003, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep zijn namens betrokkene de eerdere grieven uit bezwaar herhaald en is aangevoerd dat is voorbijgegaan aan de overgelegde informatie van de huisarts. Tevens is informatie over het medicijngebruik en van de behandelende fysiotherapeut in geding gebracht. Bezwaarverzekeringsarts N. Visser heeft in zijn rapportage van 14 augustus 2003 aangegeven, dat de informatie van de huisarts geen aanknopingspunten bevat om extra beperkingen voor arbeid op te leggen.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist moet worden gehouden. De arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank wel onjuist geacht, omdat de geselecteerde functie van suppoost-museum (fb-code 5895) en caissière grootwinkelbedrijf (fb-code 3316) blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst een actualiseringsdatum (van 26 april 2000 respectievelijk 3 november 1999) kennen, die 18 maanden gelegen is vóór de hier in geding zijnde datum van 30 oktober 2001. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee niet komen vast te staat dat deze functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning, opleidingseisen, arbeidsplaatsen en dergelijke ten tijde hier van belang op de arbeidsmarkt voorkwamen, waardoor deze functies moeten komen te vervallen. De rechtbank heeft het bestreden besluit wegens een ondeugdelijke motivering vernietigd.
Het hoger beroep van appellant keert zich tegen dit oordeel van de rechtbank onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 3 februari 2004, gepubliceerd in USZ 2004, 105. Appellant heeft aangevoerd dat de summiere overschrijding van de actualiseringsdatum van de functie suppoost-museum nog niet mee brengt dat deze functie en daarmede de onderhavige schatting voldoende realiteitswaarde zou ontberen, nu onderhavige functie op de datum hier in geding in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem voorkomt als de functie portier, bewaker, toezichthouder (sbc-code 342020) en uit de bijbehorende “functiebeschrijving” blijkt dat deze functie voldoet aan daaraan verbonden eisen op het gebied van belasting en bekwaamheden.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de voor betrokkene vastgestelde beperkingen. Betrokkene heeft in (hoger) beroep geen medische gegevens overgelegd, die tot een ander oordeel leiden.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, heeft appellant terecht een beroep gedaan op voormelde uitspraak van de Raad.
Naar het oordeel van de Raad brengt een afwijking van de in de praktijk toegepaste werkwijze dat na (ongeveer) anderhalf jaar functies in het FIS worden geactualiseerd - welke werkwijze overigens geen bedenkingen ontmoet - nog niet mee dat een schatting daarmee voldoende realiteitswaarde ontbeert. Hiervan kan onder omstandigheden sprake zijn bij een aanzienlijke afwijking van die termijn van anderhalf jaar. De Raad is van oordeel dat de overschrijding van de termijn van anderhalf jaar in het onderhavige geval bij de functie suppoost-museum - als hiervoor reeds vermeld is de actualiseringsdatum 26 april 2000 en de datum in geding 30 oktober 2001 - niet als aanzienlijk in evenbedoelde zin kan worden aangemerkt. Reeds om die reden kan de Raad zich niet stellen achter het oordeel van de rechtbank dat de functie van suppoost-museum niet kan dienen als valide onderdeel van de grondslag van de onderhavige arbeidsongeschikt- heidsbeoordeling. Daarvan uitgaande kan geconcludeerd worden dat de onderhavige schatting, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, wel voldoet aan de eis dat deze berust op ten minste drie functies die tezamen tenminste dertig arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, nu door de bezwaararbeidsdeskundige H.F. Westerman de functies samensteller metaal-producten (fb-code 8463), suppoost-museum (fb-code 5895) en receptionist (fb-code 3941) zijn gebruikt voor deze schatting. De Raad stelt vast dat uit eerder arbeidskundig onderzoek niet is gebleken van mogelijke overschrijdingen bij deze functies. Hiermee berust deze schatting op goede gronden en is het verlies aan verdiencapaciteit onveranderd minder dan 15% gebleven.
Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2006.