ECLI:NL:CRVB:2006:AX8925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2640 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor reiskosten in verband met therapie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 30 maart 2005 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen ongegrond heeft verklaard. Het College had op 24 augustus 2004 de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor reiskosten afgewezen. Appellant had deze bijstand aangevraagd in verband met zijn therapie bij de Stichting Eana, gericht op begeleiding naar de arbeidsmarkt. Het College oordeelde dat de kosten niet konden worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan, zoals bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw).

Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald en verzocht om schadevergoeding. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 18 april 2006 behandeld, maar partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het College terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van noodzakelijke kosten van het bestaan. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verwijst daarnaar.

De Raad heeft ook opgemerkt dat het feit dat appellant voldoet aan de voorwaarden van de Stichting Eana voor begeleiding, niet betekent dat er sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van de Abw. Het hoger beroep van appellant is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Tevens is het verzoek om schadevergoeding afgewezen en zijn er geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

05/2640 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 maart 2005, 04/2885 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 18 april 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Bij besluit van 24 augustus 2004 heeft het College na bezwaar gehandhaafd de afwijzing van de aanvraag van 2 juli 2002 van appellant om bijzondere bijstand in de reiskosten van en naar Brielle in verband met het volgen van therapie bij de Stichting Eana, welke therapie gericht is op de begeleiding van appellant naar de arbeidsmarkt. De besluitvorming berust op de grond dat deze kosten niet zijn aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 augustus 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen waarbij appellant als eiser is aangemerkt en het College als verweerder:
"Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser voor reïntegratie aangewezen was op begeleiding door Eana, hoe zinvol de begeleiding door dit instituut in eisers beleving ook geweest is. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat er een bijzondere noodzaak aanwezig was voor de begeleiding door Eana. Met name is de rechtbank niet gebleken dat een traject bij het door verweerder ingeschakelde Kliq voor eiser geen dan wel onvoldoende resultaat zou hebben. Dat eiser in de periode dat hij een uitkering van het UWV ontving slechte ervaringen heeft gehad met reïntegratiebureaus maakt dit niet anders.".
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Tevens heeft hij verzocht het College te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. In hetgeen in hoger beroep - goeddeels bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - is aangevoerd noch anderszins in de voorhanden gegevens heeft de Raad aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de rechtbank niet te volgen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verwijst daarnaar.
Naar aanleiding van hetgeen namens appellant in hoger beroep overigens is aangevoerd, wijst de Raad er op dat de omstandigheid dat appellant na uitgebreid onderzoek voldoet aan de strikte voorwaarden van de Stichting Eana om in aanmerking te komen voor begeleiding door deze stichting, nog niet maakt dat er sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor een veroordeling tot schadevergoeding is daarom geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellant dient te worden afgewezen.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2006.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) M. Pijper.