ECLI:NL:CRVB:2006:AX8874
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Maatregel bijstandsverlaging wegens werkloosheid door eigen toedoen en weigering passende arbeid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Boarnsterhim ongegrond werd verklaard. Het College had bij besluit van 28 januari 2004 de bijstand van appellanten met ingang van 1 januari 2004 voor de duur van twee maanden verlaagd met 100%, op grond van artikel 14, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). De reden hiervoor was dat appellant door eigen toedoen werkloos was geworden en appellante had geweigerd passende arbeid te aanvaarden.
De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de werkhouding van appellant zoals weergegeven in de rapportage van Traject BV. De rechtbank concludeerde dat het ontslag van appellant voornamelijk te wijten was aan zijn negatieve werkhouding, waardoor het College terecht stelde dat appellant door eigen toedoen zijn arbeid niet had behouden. Voor appellante werd vastgesteld dat haar recht op bijstand niet was geëindigd ten tijde van het werkaanbod, en dat de verplichtingen van artikel 113, eerste lid, van de Abw nog van toepassing waren. De rechtbank volgde appellante niet in haar stelling dat de reistijd de aangeboden functie ongeschikt maakte.
De rechtbank vond geen gronden om aan te nemen dat de gedragingen van appellanten niet verweten konden worden, en oordeelde dat het College gehouden was om een maatregel op te leggen. De opgelegde maatregelen waren in overeenstemming met het Maatregelenbesluit. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van het opleggen van een maatregel af te zien. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.