ECLI:NL:CRVB:2006:AX8872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4409 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dringende redenen voor terugvordering van bijstandsuitkeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellante, geboren in 1936, ontvangt een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet, aangevuld met bijstand op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer heeft op 1 april 2003 de uitbetaling van de bijstand geblokkeerd en op 16 mei 2003 het recht op bijstand ingetrokken, omdat appellante niet had gereageerd op verzoeken om bank- en giroafschriften. Appellante heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen dit besluit. Vervolgens heeft het College op 13 augustus 2003 de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 26 december 2002 tot en met 31 maart 2003 teruggevorderd, wat door appellante werd bestreden in bezwaar. Het College verklaarde het bezwaar ongegrond op 14 januari 2004.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 14 januari 2004 gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het College gehouden was tot terugvordering, maar dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet als dringende redenen konden worden aangemerkt. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, specifiek tegen de instandhouding van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vraag of er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, centraal staat. De Raad bevestigt de eerdere rechtspraak dat dringende redenen alleen kunnen worden aangenomen in gevallen met onaanvaardbare sociale of financiële consequenties voor de betrokkene. De Raad concludeert dat de omstandigheden van appellante niet als zodanig kunnen worden aangemerkt en dat het College niet de bevoegdheid had om van terugvordering af te zien. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

05/4409 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 juni 2005, 04/772, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer
(hierna: College)
Datum uitspraak: 2 juni 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2006. Voor appellante is verschenen mr. Toxopeus. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante, geboren in 1936, ontvangt een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet, aangevuld met bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw).
Met ingang van 1 april 2003 heeft het College de uitbetaling van de bijstand geblokkeerd.
Bij besluit van 16 mei 2003 heeft het College het recht op bijstand met ingang van 26 december 2002 met toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw ingetrokken omdat appellante niet heeft gereageerd op verzoeken om bank- en giroafschriften te overleggen. Tegen dit besluit is door appellante geen rechtsmiddel aangewend.
Bij besluit van 13 augustus 2003 heeft het College de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 26 december 2002 tot en met 31 maart 2003 tot een bedrag van € 802,52 van appellante teruggevorderd.
Bij besluit van 14 januari 2004 heeft het College het tegen het besluit van 13 augustus 2003 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het beroep van appellante tegen het besluit van 14 januari 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat nu het besluit van 16 mei 2003 in rechte vaststaat, het College gehouden is om met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw tot terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand over de in geding zijnde periode over te gaan. De rechtbank heeft overwogen dat hetgeen door appellante is aangevoerd ten onrechte door het College niet is opgevat als een beroep op dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw. De rechtbank heeft vervolgens in hetgeen is aangevoerd geen dringende redenen gezien om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voorzover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 14 januari 2004 in stand zijn gebleven.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Gelet op de inhoud van het hoger beroep is uitsluitend in geschil of er dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Dringende redenen kunnen naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 19 december 2002, LJN AF3082) slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet als zodanige consequenties kunnen worden aangemerkt. De Raad merkt daarbij op dat uit de stukken blijkt dat de vordering inmiddels is voldaan.
Uit het voorgaande volgt dat het College niet de bevoegdheid toekwam om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2006.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
PR/020506