ECLI:NL:CRVB:2006:AX8856

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-2514 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vervoersvoorziening op basis van beperkingen in het gebruik van openbaar vervoer

In deze zaak gaat het om de vraag of betrokkene terecht niet in aanmerking is gebracht voor een vervoersvoorziening in de vorm van een OV-Taxipas. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noorder-Koggenland heeft de aanvraag van betrokkene afgewezen, omdat niet zou zijn gebleken dat zij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Betrokkene heeft echter gesteld dat zij door haar beperkte loopafstand niet in staat is om de dichtstbijzijnde bushalte te bereiken. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de adviezen van de GGD niet met elkaar in strijd zijn. Het eerste advies geeft de beperkingen van betrokkene aan, terwijl het tweede advies stelt dat deze beperkingen kunnen worden ondervangen door gebruik te maken van de OV-Taxi. De Raad oordeelt dat de OV-Taxi als openbaar vervoer moet worden aangemerkt en dat de gemeentelijke regelgever dit ook heeft bedoeld. De Raad concludeert dat betrokkene, gezien haar beperkingen, recht heeft op een vervoersvoorziening. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de gemeente Noorder-Koggenland wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

03/2514 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Noorder-Koggenland, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 april 2003, 02/154 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna betrokkene)
Datum uitspraak: 24 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en nadere informatie verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2005. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Reijnen en J. van Wuijckhuijse, beiden werkzaam bij de gemeente Noorder-Koggenland. Betrokkene is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Toepasselijke algemeen verbindende voorschriften
Artikel 2, eerste lid, van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van - onder meer - vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. Ingevolge artikel 3 van de Wvg dienen deze voorzieningen verantwoord, dat wil zeggen: doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht, te zijn.
In artikel 2, eerste lid, van de Wvg is voorts bepaald dat het gemeentebestuur met inachtneming van hetgeen bij of krachtens de Wvg is bepaald, bij verordening daartoe regels dient vast te stellen. Ter uitvoering hiervan heeft de raad van de gemeente Noorder-Koggenland de Verordening Voorzieningen Gehandicapten (hierna: Verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder 1, van de Verordening kan de door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening bestaan uit een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer en ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder 3, van de Verordening uit een financiële tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van een taxi of een eigen auto.
Artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 van de Verordening in aanmerking kan worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.
Feiten
In het vervoersgebied Noord-Kennemerland en West-Friesland, waarin de gemeente Noorder-Koggenland is gelegen, functioneert naast het gebruikelijke openbaar (lijn)vervoer de zogeheten OV-Taxi Noord-Holland, een deeltaxi die voor eenieder toegankelijk is. De OV-Taxi haalt, op aanvraag, binnen het vervoersgebied personen op en zet deze af op elke gewenste plaats, waaronder bushaltes en treinstations. Op de stations Alkmaar, Den Helder en Hoorn staat de OV-Taxi in beginsel klaar voor het station. Personen die gebruik maken van de OV-Taxi, betalen het aantal openbaar-vervoerzones waarover zij reizen. Er zijn drie tarieven: het WVG-tarief (€ 0,50 voor één zone, € 0,75 voor twee zones en oplopend tot € 3,-- voor zes zones), het OV-tarief (€ 2,40 voor één of twee zones en oplopend tot € 12,-- voor zes zones) en het reductietarief (€ 1,50 voor één of twee zones en oplopend tot € 8,50 voor zes zones). Voor een rit van zeven zones of meer wordt voor elke extra zone onder het WVG-tarief € 3,-- gerekend en onder het OV-tarief en het reductietarief € 5,--. Het WVG-tarief geldt voor houders van een OV-Taxipas, het reductietarief voor kinderen van 4 t/m 11 jaar, 65-plussers en houders van een OV-jaarkaart, en het OV-tarief voor alle overige personen.
Betrokkene heeft, onder meer in verband met door haar te bezoeken bestemmingen in de - tot het vervoersgebied van de OV-Taxi behorende - gemeente Hoorn, appellant verzocht haar in aanmerking te brengen voor een vervoersvoorziening in de vorm van een OV-Taxipas.
Naar aanleiding hiervan heeft H.J. Menger, arts bij de GGD West-Friesland, op verzoek van appellant een sociaal-medisch advies uitgebracht. In dit advies, vastgesteld op 12 september 2001, is aangegeven dat de maximale loopafstand van betrokkene ongeveer 500 meter bedraagt, waardoor zij niet in staat is om de dichtstbijzijnde bushalte te bereiken. Voorts kan betrokkene beperkt staan, zodat het voor haar bezwaarlijk is om op vervoer te staan wachten. Vervolgens heeft appellant bij Menger nagevraagd of betrokkene medisch gezien in staat is in en uit een bus te stappen. Nadat Menger had aangegeven daar geen beperkingen te zien, heeft appellant bij besluit van 11 oktober 2001 de aanvraag van betrokkene om een OV-Taxipas afgewezen op de grond dat niet is gebleken dat zij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer.
Naar aanleiding van het door betrokkene tegen het besluit van 11 oktober 2001 gemaakte bezwaar heeft Menger op 29 november 2001 desgevraagd opnieuw advies aan appellant uitgebracht. Hierin is aangegeven dat lange wachttijden betrokkene rugklachten opleveren en dat het in- en uitstappen haar moeite kost, maar dat zij medisch gezien gebruik kan maken van de combinatie OV-Taxi en lijnbus, zodat er geen indicatie is voor de gevraagde vervoersvoorziening. Vervolgens heeft appellant bij besluit van
17 januari 2002, in afwijking van het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat bij betrokkene geen sprake is van de - ingevolge artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening voor toekenning van een vervoersvoorziening vereiste - beperkingen die het gebruik van het openbaar vervoer, te weten de combinatie OV-Taxi en lijnbus, onmogelijk maken. Daartoe is het volgende overwogen:
"Daar waar door de commissie wordt gesteld dat de OV-Taxi, naast het lijngebonden openbaar vervoer niet als openbaar vervoer zou functioneren, merken wij op dat de OV-taxi wel degelijk als een normale vorm van openbaar vervoer dient te worden aangemerkt. Deze vorm van openbaar vervoer van deur tot deur is opgezet door de provincie en garandeert in dit verband een tijdig kunnen overstappen, c.q. directe aansluiting op een openbaar vervoersysteem bij een (ster)halte c.q. (trein-bus)station. Eenieder kan dan ook gebruik maken van deze vorm van openbaar vervoer en aansluitend overstappen op het openbaar lijnvervoer.
Een gehandicapte kan echter dermate beperkingen ondervinden bij het in-uit-en overstappen bij het (lijngebonden) openbaar vervoer dat hiervan in redelijkheid geen gebruik kan worden gemaakt. In deze gevallen voorziet de WVG in de afgifte van een WVG-pas OV-Taxi.
In uw geval geeft het tweede GGD-advies duidelijk aan dat er medisch gezien geen redenen zijn die het gebruik van het (lijngebonden) openbaar vervoer onmogelijk maken c.q. het in- en uitstappen (…) belemmeren, zodat geen aanleiding bestaat de gevraagde kortingspas af te geven.".
Aangevallen uitspraak
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent het griffierecht - het beroep tegen het besluit van 17 januari 2002 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Naar het oordeel van de rechtbank komt de conclusie in het tweede GGD-advies dat betrokkene wel gebruik zou kunnen maken van de combinatie OV-Taxi-lijnbus, zonder nadere motivering in strijd met de bevinding in het eerste GGD-advies dat het staan wachten op vervoer voor betrokkene bezwaarlijk is. Betrokkene moet immers, zowel tijdens de heen- als de terugreis, wachten op de lijnbus respectievelijk de OV-Taxi. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het vervoer met de OV-Taxi niet steeds tevens als openbaar vervoer in de zin van artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft daaraan de conclusie verbonden dat appellant de gevraagde vervoersvoorziening niet aan betrokkene had mogen weigeren.
Voor een proceskostenveroordeling heeft de rechtbank geen aanleiding gezien, nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten van betrokkene.
Beoordeling
Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
De Raad volgt appellant in zijn standpunt dat de adviezen van de GGD niet met elkaar in strijd zijn. In het eerste advies is slechts aangegeven welke de beperkingen van betrokkene zijn en in hoeverre deze haar belemmeren om gebruik te maken van het openbaar lijn(bus)vervoer. In het tweede advies worden die beperkingen nog steeds aanwezig geacht, doch is vervolgens aangegeven dat deze kunnen worden ondervangen door gebruik te maken van de OV-Taxi. De Raad acht deze, door appellant overgenomen, vaststelling ook juist. Daarvoor is in het bijzonder van belang dat appellant onweersproken heeft gesteld dat de OV-Taxi aankomstgaranties geeft, waardoor de wachttijden op de overstaphaltes overzienbaar zijn. Voorts is van belang dat betrokkene heeft aangegeven ook gebruik te maken van de combinatie OV-Taxi-trein, waarbij eveneens sprake is van een zekere wachttijd voor vertrek en na aankomst. Hieruit volgt dat appellant zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat bij betrokkene geen sprake is van beperkingen die het gebruik van de combinatie OV-Taxi-lijnbus onmogelijk maken.
De Raad volgt appellant eveneens in zijn standpunt dat onder het begrip “openbaar vervoer” in artikel 3.2, eerste lid, van de Verordening tevens de OV-Taxi moet worden begrepen. Dat de gemeentelijke regelgever dit ook uitdrukkelijk heeft bedoeld, blijkt uit de toelichting bij artikel 3.2 van de Verordening:
" (…) door de formulering van dit artikel is bepaald, dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening ter zake.
Is het (lijngebonden) openbaar vervoer c.q. de Openbaar Vervoer Taxi Noord-Holland voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk, dan heeft de belanghebbende ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer recht op een vervoersvoorziening.".
De Raad leidt hieruit af dat de gemeentelijke regelgever heeft beoogd dat indien een gehandicapte geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer (lijnvervoer en OV-Taxi) of van een gedeelte daarvan (in dat geval: het lijnvervoer, omdat de transfer niet kan worden gemaakt), toekenning van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder 1 of 3, van de Verordening is aangewezen. Als gevolg daarvan hoeft deze gehandicapte geen gebruik meer te maken van het openbaar lijnvervoer en kan deze tegen het Wvg-tarief voor het gehele vervoer de OV-Taxi gebruiken.
De grieven van appellant slagen derhalve.
Niettemin dienen de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van het besluit van 11 februari 2002 op grond van de volgende overwegingen in stand te worden gelaten.
Betrokkene heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat zij, als gevolg van haar beperkte maximale loopafstand, onoverkomelijke problemen ondervindt bij het bereiken van de dichtstbijzijnde bushalte. Daarbij gaat het niet om de bushalte die het dichtst bij haar woning is gelegen; de afstand van haar woning tot de halte van buslijn 37 (die naar Hoorn rijdt) is niet meer dan 100 meter en deze afstand kan zij te voet afleggen. De door haar in Hoorn te bezoeken bestemmingen zijn echter op veel grotere afstanden van de dichtstbijzijnde bushalte gelegen, zodat zij deze niet te voet kan bereiken.
De Raad stelt vast dat het door de gemeentelijke regelgever tot stand gebrachte stelsel meebrengt dat een gehandicapte die, vanwege zijn beperkte actieradius, belemmeringen ondervindt in het te voet of per fiets bereiken van de voor de deelname aan het leven van alledag van belang zijnde bushaltes, in voorkomend geval alleen gebruik kan maken van het lijndienstvervoer als hij eerst per OV-Taxi naar of van de dichtstbijzijnde bushalte wordt vervoerd. Voor dat, doorgaans tot een of enkele zone(s) beperkte, gebruik van de OV-Taxi moet die gehandicapte het volle tarief betalen. Daardoor wordt hij, in zoverre, voor meerkosten gesteld in vergelijking met een persoon die zulke afstanden van en naar een bushalte volledig te voet of per fiets kan afleggen. Naar het oordeel van de Raad moet, gelet hierop, worden gezegd dat de Verordening in zoverre in strijd komt met de verplichting van het gemeentebestuur zorg te dragen voor een verantwoorde voorziening als bedoeld in artikel 3 van de Wvg.
Van een verantwoorde voorziening zou naar het oordeel van de Raad in een geval als het onderhavige wel sprake zijn als betrokkene, voor de hier bedoelde (doorgaans korte) afstanden naar de dichtstbijzijnde opstapplaatsen voor bus of trein, gebruik zou kunnen maken van de OV-Taxi tegen het WVG-tarief.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden, moet worden bevestigd. Dit betekent dat appellant met inachtneming (ook) van hetgeen in de uitspraak van de Raad is overwogen, een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene dient te nemen.
De Raad ziet geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek van betrokkene om appellant te veroordelen in de reiskosten die betrokkene in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank heeft moeten maken, nu niet is gebleken dat zij de rechtbank hierom heeft verzocht. Van kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken, is evenmin gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van de gemeente Noorder-Koggenland een griffierecht van € 414,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op
24 mei 2006.
(get.) T.G.M. Simons.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
PR/170506