ECLI:NL:CRVB:2006:AX8804

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2221 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding in hoger beroep tegen besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 april 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad werd afgewezen. Het College had op 5 november 2003 de aanvraag om periodieke bijstand van appellant afgewezen en het bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. Appellant stelde dat hij het besluit pas eind januari 2004 had ontvangen, omdat hij sinds 10 september 2003 niet meer op het bij zijn aanvraag opgegeven adres woonde en vanaf 26 september 2003 in detentie verbleef. Hij had het College niet geïnformeerd over zijn verblijfplaats en had geen maatregelen getroffen om zijn post door te laten sturen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad stelde vast dat appellant geen enkele actie had ondernomen om ervoor te zorgen dat hij tijdig op de hoogte zou zijn van het besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, op 30 mei 2006. De beslissing houdt in dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door het College terecht was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

05/2221 NABW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 april 2005, 04/1163 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad (hierna: College).
Datum uitspraak: 30 mei 2006.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2006. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door D.F. Fretes, werkzaam bij de gemeente Lelystad.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 5 november 2003 heeft het College de aanvraag om periodieke bijstand van 14 augustus 2003 afgewezen. Het College heeft dit besluit dezelfde dag aan appellant verzonden naar het adres dat appellant bij zijn aanvraag had opgegeven.
Namens appellant is bij fax van 29 maart 2004 tegen het besluit van 5 november 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 2 september 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 5 november 2003 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet binnen de ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarvoor gestelde termijn is ingediend en dat niet is gebleken van een verschoonbaar termijnoverschrijding.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 september 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de Raad staat vast dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 5 november 2004 niet tijdig is ingediend.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Appellant heeft ter zitting van de rechtbank aangegeven dat hij het besluit van 5 november 2003 eerst eind januari 2004 onder ogen heeft gekregen. Als reden voor de late ontvangst heeft appellant opgegeven dat hij vanaf 10 september 2003 niet meer op het bij zijn aanvraag opgegeven adres woonde en dat hij vanaf 26 september 2003 in detentie verbleef. Van het een noch het ander heeft appellant aan het College mededeling gedaan. Nadat hij het besluit via zijn bewindvoerder had ontvangen heeft hij zich vervolgens tot een advocaat gewend die pas op 29 maart 2004 een bezwaarschrift heeft ingezonden.
De Raad ziet met de rechtbank in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellant heeft het College niet geïnformeerd over zijn verblijfplaats sedert 10 september 2003 en geen maatregelen getroffen om te zorgen dat de naar het oude adres gezonden post zou worden doorgestuurd naar een adres waarop appellant wel de beschikking over zijn post kon krijgen. De gevolgen daarvan komen voor risico van appellant.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestiging van de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2006.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) M.Pijper.