ECLI:NL:CRVB:2006:AX8801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-2178 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor eigen werk na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die als telefoniste/receptioniste werkte, was op 22 maart 1999 uitgevallen wegens hoge bloeddruk. Na een periode van arbeidsongeschiktheid werd haar per 9 april 2000 een WAO-uitkering toegekend, maar deze werd op 13 augustus 2001 ingetrokken omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Appellante voerde aan dat zij niet in staat was om haar werk te verrichten, mede door het ME-syndroom, en dat de medische beoordeling niet juist was. De bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben echter geconcludeerd dat appellante geschikt was voor haar eigen werk, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische oordelen die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

04/2178 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2004, 03/2555 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 26 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Blom, advocaat te Spijkenisse, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2006, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante, die laatstelijk werkzaam was als telefoniste/receptioniste voor 32 uur per week, is op 22 maart 1999 uitgevallen wegens hoge bloeddruk. Per einde wachttijd, 9 april 2000, is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsonge-schiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Appellante heeft vervolgens bij haar eigen werkgever het werk gedeeltelijk hervat. Na de eerstejaarsbeoordeling is de WAO-uitkering met ingang van 13 augustus 2001 ingetrokken omdat appellante volledig geschikt is geacht voor haar eigen werk.
Appellante is op 22 januari 2002 opnieuw uitgevallen wegens klachten van hoge bloeddruk, duizeligheid, moeheid en algehele malaise.
Verzekeringsarts A. Manbodh heeft vervolgens appellante onderzocht en heeft met kennisneming van de informatie van haar huisarts beperkingen vastgesteld ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen en deze in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) weergegeven. Voor een urenrestrictie heeft hij geen noodzaak gezien. Arbeidsdeskundige J.J.W.G. Welling heeft na onderzoek bij de werkgever appellante volledig arbeidsgeschikt geacht voor haar eigen werk.
Bij besluit van 11 maart 2003 is dienovereenkomstig aan appellante meegedeeld dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 19 februari 2002 wordt geweigerd.
In bezwaar is door appellante aangevoerd dat zij onder behandeling staat van haar huisarts en dat zij niet in staat is haar eigen werk te verrichten, dan wel duurzaam werkzaamheden te verrichten, nu de belastbaarheid te hoog is, mede gelet op het feit dat zij lijdt aan het ME-syndroom. Bezwaarverzekeringsarts M. Kleinjan heeft geen aanleiding gezien het oordeel van de verzekeringsarts Manbodh niet te volgen. Bij besluit van 18 augustus 2003, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante de eerder naar voren gebrachte grieven herhaald.
Evenals de rechtbank heeft de Raad in de in dit geding beschikbare gegevens, waaronder de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen, geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel. Uit de door de huisarts verrichte onderzoeken is niet gebleken van duidelijke afwijkingen. Appellante is niet onder behandeling van een medisch specialist. Door appellante zijn geen medische gegevens in gebracht die aanleiding geven tot een andersluidend medisch oordeel.
Wat betreft de arbeidskundige kant van de schatting verenigt de Raad zich eveneens met hetgeen hieromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen. Door de arbeidsdeskundige Welling is afdoende gemotiveerd dat gelet op de FML enerzijds en de functieomschrijving anderzijds, appellante geschikt is geacht voor haar eigen werk van telefoniste/receptioniste.
Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat op goede gronden WAO-uitkering aan appellante is geweigerd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.P. Mulder.