ECLI:NL:CRVB:2006:AX8732

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/4835 AW en 04/4839 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ME-vergoeding aan medewerkers van Verkenningseenheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de weigering van een vergoeding voor medewerkers van de Verkenningseenheden die hebben deelgenomen aan operaties van de mobiele eenheid. Betrokkene 1 en de echtgenoot van betrokkene 2 hebben in de periode van medio 2000 tot 17 december 2002 meerdere keren deelgenomen aan deze operaties en vroegen om de ME-vergoeding zoals vastgelegd in artikel 29 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). De Korpsbeheerder heeft deze aanvraag afgewezen, wat leidde tot het bestreden besluit van 4 december 2002.

De rechtbank heeft het beroep van de betrokkenen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de overweging dat het begrip 'mobiele eenheid' in artikel 29 van het Bbp niet scherp omlijnd is. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. De Raad heeft vastgesteld dat de Verkenningseenheden niet onder de definitie van 'mobiele eenheid' vallen zoals bedoeld in de Politiewet 1993 en de daarop gebaseerde regelgeving. De Raad heeft de argumenten van de betrokkenen verworpen, waaronder hun beroep op de aard van de werkzaamheden en de praktijk in andere politieregio's.

Uiteindelijk heeft de Raad het bestreden besluit in stand gehouden en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 8 juni 2006.

Uitspraak

04/4835 AW en 04/4839 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2004, 03/101 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
[betrokkene 1], wonende te [woonplaats 1] (hierna: betrokkene 1), en
[betrokkene 2], erfgename van haar overleden echtgenoot [naam echtgenoot], wonende te [woonplaats 2] (hierna: betrokkene 2),
en appellant
Datum uitspraak: 8 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. drs. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2006. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. E.J. Overgauw, werkzaam bij de politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: politieregio). Betrokkene 2 is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. Van Meppelen Scheppink, die voorts optrad als gemachtigde van betrokkene 1.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene 1 en de echtgenoot van betrokkene 2 hebben in de periode van medio 2000 tot 17 december 2002 enkele tientallen keren deelgenomen aan het optreden van de zogenoemde Verkenningseenheden, waarbij zij als medewerkers van de politieregio waren ingedeeld. Zij hebben aan appellant verzocht om aan hen voor die deelname de vergoeding toe te kennen die ingevolge artikel 29 van het Besluit bezoldiging politie (hierna: Bbp) aan de politieambtenaar wordt verleend voor inzet als lid van een mobiele eenheid (hierna: ME-vergoeding). Op die aanvraag is afwijzend beslist, welke beslissing is gehandhaafd bij het thans in geding zijnde besluit van 4 december 2002 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Zij heeft overwogen dat het hier gaat om de interpretatie van de wettelijke bepaling van
artikel 29 van het Bbp. De kernoverweging van de rechtbank luidt: “In het eerste lid van artikel 29 van het Bbp is
- voorzover hier van belang - bepaald dat de vergoeding toekomt aan de ambtenaar die daadwerkelijk wordt ingezet als lid van een mobiele eenheid. De redactie van deze cursief gedrukte term geeft naar het oordeel van de rechtbank aan dat het begrip niet scherp omlijnd is. Het gebruik van het onbepaald lidwoord vormt daarvoor een indicatie, evenals de omstandigheid dat het Bbp voor invulling van het begrip niet verwijst naar de Regeling mobiele eenheid van 25 maart 1994.”
3. Appellant kan de rechtbank in deze redenering niet volgen. Hij heeft zijn standpunt in hoger beroep als volgt verwoord:
“Het lidwoord “een” wordt in regelingen wel vaker gebruikt voor niet gedefinieerde termen die organisatieonderdelen aanduiden, waarvan er meerdere bestaan, zoals met mobiele eenheden het geval is. Dat betekent echter niet dat de desbetreffende termen daarom niet scherp omlijnd zijn. In geen van de tien besluiten en regelingen waarin het begrip “mobiele eenheid” voorkomt, wordt naar de Regeling mobiele eenheid verwezen. Meestal wordt verwezen via begripsbepalingen. Deze worden in beginsel echter alleen gebruikt als sprake is van termen die een te weinig bepaalde of een van het spraakgebruik afwijkende betekenis hebben (aanwijzing voor de regelgeving 121, eerste lid). Dat in het Bbp geen definiëring van het begrip “mobiele eenheid” voorkomt, wijst erop dat de regelgever vond dat dit begrip duidelijk was en is. Het ligt voor de hand ervan uit te gaan dat de term “mobiele eenheid” in de regelingen die tot dezelfde wetsfamilie (Politiewet 1993) behoren, dezelfde inhoud hebben. Daarom handhaaft appellant zijn standpunt dat het begrip “mobiele eenheid” in het Bbp dezelfde betekenis heeft als het begrip “Mobiele Eenheid” in de Regeling mobiele eenheid en dat leden van de VE niet tot zo’n eenheid behoren.”
4. Namens betrokkenen is het standpunt van de rechtbank onderschreven.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Hij deelt het standpunt van de rechtbank dat het hier gaat om het antwoord op de vraag hoe artikel 29 van het Bbp moet worden uitgelegd. De daarover door de rechtbank gegeven, onder 2. geciteerde, kernoverweging geeft echter blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Raad volgt geheel het betoog van appellant zoals aangehaald onder 3. Het in artikel 29, eerste lid, van het Bbp gehanteerde begrip “mobiele eenheid” dient, waar het Bbp is gebaseerd op de Politiewet 1993 en waar een uitdrukkelijke anders-luidende begripsbepaling ontbreekt, te worden opgevat in de betekenis die daaraan wordt gegeven in de Politiewet 1993 en de (andere) daarop gebaseerde (specifieke) voor-schriften. Het op de Politiewet 1993 gebaseerde Besluit beheer regionale politiekorpsen bepaalt dat een regionaal politiekorps beschikt over een organisatie van mobiele eenheden. Hierover geeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nadere regels en wel in de Regeling mobiele eenheid. Deze regeling bepaalt uitputtend welke eenheden of onderdelen deel (kunnen) uitmaken van de mobiele eenheid. Een Verkenningseenheid behoort daartoe niet.
5.2. De Raad volgt dus ook betrokkenen niet, namens wie is aangevoerd dat de Verkenningseenheden formeel behoren tot de mobiele eenheid. De genoemde wettelijke voorschriften bepalen immers anders. Daaraan kan ook niet afdoen wat - aldus betrokkenen - over de Verkenningseenheden is opgemerkt in de Nota Verkennings-eenheden van 27 april 2000. Ook het beroep van betrokkenen op de aard van de werkzaamheden en op de omstandigheid dat in andere politieregio’s - in de hier relevante periode - wel een ME-vergoeding is verleend, treft, gegeven de wettelijk geregelde organisatie en het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van het Bbp, geen doel.
6. De Raad komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De rechtbank heeft dat besluit bij de aangevallen uitspraak dus ten onrechte vernietigd, zodat die uitspraak moet worden vernietigd.
7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en C.P.J. Goorden als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2006.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
Q