ECLI:NL:CRVB:2006:AX8610

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-1925 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medische beperkingen in WAO-schatting door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 juni 2006 uitspraak gedaan. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. V.J.M. Janszen, betwistte de medische grondslag van het bestreden besluit, dat stelde dat hij op de datum in geding, 14 maart 2002, ondanks zijn beperkingen geschikt was voor bepaalde werkzaamheden. De rechtbank had eerder het standpunt van het Uwv bevestigd, waarbij zij verwees naar de medische gegevens in het dossier.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die onder andere stelden dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat niet alle klachten waren opgenomen, zorgvuldig overwogen. Echter, de Raad vond geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad concludeerde dat de medische beperkingen van appellant niet waren onderschat en dat de functies die aan hem waren voorgehouden medisch geschikt waren.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak van de rechtbank Haarlem werd bevestigd, waarmee de beslissing van het Uwv in stand bleef. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van griffier T.R.H. van Roekel.

Uitspraak

04/1925 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 27 februari 2004, 03/369
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 9 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2006. Appellant is verschenen bij gemachtigde mr. Janszen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 14 maart 2002, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
De rechtbank heeft de vraag of dat standpunt juist is in de aangevallen uitspraak bevestigend beantwoord en heeft daarbij gewezen op de in het dossier aanwezige medische gegevens, waarin de rechtbank voldoende aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat door de verzekeringsartsen van het Uwv ten aanzien van appellant een juist medisch oordeel ten aanzien van het verrichten van arbeid is aangenomen.
De van de zijde van appellant in bezwaar en beroep, en thans wederom in hoger beroep, aangevoerde grieven betreffen de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellant is de mening toegedaan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat gebruik gemaakt is van oude en summiere informatie van de behandelende sector. Daarnaast zijn niet alle lichamelijke klachten opgenomen in de zogeheten functionele mogelijkhedenlijst.
Evenals de rechtbank heeft de Raad in de in dit geding beschikbare medische en andere gegevens geen aanknopingspunten gevonden te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de meest recente, door de verzekeringsartsen meegewogen informatie van de behandelende uroloog en radioloog dateert van twee maanden voor, en drie maanden na de datum in geding, zodat naar het oordeel van de Raad niet gesproken kan worden van het gebruik verouderde medische informatie. Daarnaast is van de zijde van appellant ter zitting aangegeven dat appellant niet meer onder behandeling staat en dat er geen nieuwe medische gegevens beschikbaar zijn. De Raad heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat appellant in objectief-medische zin op de hier in geding zijnde datum ernstiger beperkt is te achten dan reeds door de verzekeringsartsen van het Uwv is aanvaard.
Op grond van het bovenstaande moet worden geoordeeld dat appellants medische beperkingen niet zijn onderschat. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid bestaat evenmin grond om ervan uit te gaan dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.R.H. van Roekel.
BKH16050