ECLI:NL:CRVB:2006:AX8560
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- O.J.D.M.L. Jansen
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd verstrekte voorschotten op WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd verstrekte voorschotten op een WAO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 januari 2004. Betrokkene, die in deze zaak de ontvanger van de voorschotten is, heeft geen beroep ingesteld tegen een eerdere beslissing op bezwaar, waardoor de terugvordering van de voorschotten aan de orde komt. Appellant had betrokkene voorschotten toegekend op een mogelijke uitkering ingevolge de WAO, maar weigerde later om deze uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar appellant is in hoger beroep gegaan.
De Raad overweegt dat appellant gehouden is om hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen op basis van artikel 57 van de WAO. De Raad stelt vast dat betrokkene geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de beslissing op bezwaar van 12 maart 2001, waardoor de terugvordering gerechtvaardigd is. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. Appellant heeft voldoende onderbouwd waarom de terugvordering gehandhaafd blijft, ondanks de lange besluitvormingstijd. De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorschotten rechtmatig is.
De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het inleidend beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de proceskosten niet worden vergoed.