ECLI:NL:CRVB:2006:AX8496
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van de Vos
- J.W. Schuttel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 februari 2004. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beëindiging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van betrokkene, die op 7 juni 2001 inging, niet terecht was. Appellant had deze uitkering beëindigd op basis van de stelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene op dat moment minder dan 15% was. De rechtbank benoemde een psychiater als deskundige, die concludeerde dat de arbeidsbeperkingen van betrokkene adequaat waren vastgesteld en dat zij in staat was om de haar voorgehouden functies te vervullen.
De rechtbank verklaarde het beroep van betrokkene gegrond, omdat zij niet voldeed aan de ervaringseis voor de functie van slijper-afbramer en de overige functies niet recent genoeg waren geactualiseerd. In hoger beroep berustte appellant in de verwerping van de functie slijper-afbramer, maar betoogde dat de andere functies toegankelijk waren voor betrokkene.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de resterende functies op de arbeidsmarkt beschikbaar waren en dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid voldoende realiteitswaarde had. De Raad oordeelde echter dat betrokkene niet voldeed aan de opleidingseis voor de functie van metaalperser-bediende, omdat haar onderwijs in Joegoslavië vroegtijdig was beëindigd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar op andere gronden, en droeg appellant op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene. Tevens werd een griffierecht van € 422,- opgelegd aan appellant.