ECLI:NL:CRVB:2006:AX8485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-513 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding en terugwijzing naar rechtbank

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 december 2005, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 mei 2006 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van 8 januari 2004, waartegen het bezwaar was gericht, niet op de juiste wijze was verzonden. Appellant betwistte dat het besluit op de aangegeven datum was verzonden en heeft bewijsstukken overgelegd die deze bewering ondersteunen. De Raad concludeert dat niet kan worden aangenomen dat het besluit tijdig is verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van bezwaar niet correct is vastgesteld. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank 's-Hertogenbosch voor een nadere behandeling. Tevens wordt bepaald dat de gemeente Boxmeer het griffierecht aan appellant vergoedt.

Uitspraak

06/513 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 december 2005, 04/3332 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxmeer (hierna: College).
Datum uitspraak: 30 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2006. Appellant is verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 8 januari 2004 heeft het College geweigerd terug te komen van in 1998, 1999 en 2000 in het kader van de Algemene bijstandswet ten aanzien van appellant genomen besluiten inzake inkomstenvrijlating.
Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 januari 2004 niet-ontvankelijk verklaard voorzover dit is gericht tegen de weigering terug te komen van ambtshalve genomen besluiten en ongegrond verklaard voorzover dit is gericht tegen op aanvraag genomen besluiten.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent griffierecht -het tegen het besluit van 5 oktober 2004 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft deze uitspraak gemotiveerd bestreden. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat het bezwaar niet tijdig is gemaakt.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van (primaire) besluiten die - zoals het besluit van 8 januari 2004 - tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
In het voorliggende geval staat vast dat het besluit van 8 januari 2004, waarop is geschreven "8-1-04 verzonden", niet aangetekend aan het adres van appellant is verzonden en dat appellant dat besluit ook heeft ontvangen.
Appellant heeft uitdrukkelijk betwist dat het besluit van 8 januari 2004 daadwerkelijk op die dag is verzonden. Ter onderbouwing daarvan heeft hij de Raad een hem door de griffier van de raad van de gemeente Boxmeer verstrekt overzicht doen toekomen van de uitgaande en de binnenkomende post van de postkamer van deze gemeente over de periode van 6 tot en met 13 januari 2004. Op dat overzicht komt het besluit van 8 januari 2004 niet als uitgaand document voor. Voorts heeft hij een e-mail van de loco-secretaris van de gemeente overgelegd. Hieruit blijkt dat er bij de afdeling Sociale Zaken geen apart register bestaat van de inkomende en uitgaande post. Bij brief van 9 mei 2006 is desgevraagd namens het College op deze stukken gereageerd. Vanwege de afdeling Sociale Zaken verstuurde besluiten zijn niet in een apart documentatie- of verzendregister opgenomen. Van ieder uitgaand schriftelijk bericht zit een kopie in het klantdossier.
De Raad is, gelet op de thans beschikbare gegevens, van oordeel dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat het besluit van 8 januari 2004 in de periode van 8 tot en met 13 januari 2004 (waarop het overgelegde overzicht van de postkamer van de gemeente Boxmeer mede ziet) daadwerkelijk ter verzending aan TPG Post is aangeboden. Voorzover dit is gebeurd op 14 januari 2004 of later, betekent dit dat de termijn voor het maken van bezwaar op zijn vroegst is aangevangen op 15 januari 2004 en op zijn vroegst is geëindigd op 25 februari 2004, zijnde de dag waarop het bezwaarschrift door het College is ontvangen.
Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat de ambtshalve door de rechtbank uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellant wegens termijnoverschrijding niet in stand kan blijven, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Aangezien het geding een nadere behandeling door de rechtbank behoeft, acht de Raad het gewenst de zaak met toepassing van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet terug te wijzen naar de rechtbank 's-Hertogenbosch.
Van in het kader van het hoger beroep voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank ’s-Hertogenbosch;
Bepaalt dat de gemeente Boxmeer aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 103,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.
JK/3056