ECLI:NL:CRVB:2006:AX8421

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1736 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2006 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 25 oktober 2005. In die uitspraak werd het hoger beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet tijdig was betaald. De opposant heeft verzet aangetekend tegen deze beslissing, maar de Raad heeft geoordeeld dat het verzet ongegrond is. Tijdens de zitting op 20 december 2005 zijn de geopposeerde partijen niet verschenen, wat de behandeling van het verzet niet heeft beïnvloed.

De Raad heeft in zijn motivering benadrukt dat het griffierecht een dwingende bepaling is en dat er geen vrijstelling kan worden verleend. De opposant heeft geen verifieerbare gegevens over betalingsonmacht kunnen overleggen, en de enkele omstandigheid dat hij meerdere zaken bij de Raad had lopen, was niet voldoende om aan te tonen dat hij in verzuim was. De Raad heeft eerder geoordeeld dat de verplichting tot betaling van griffierecht de toegang tot de rechter niet wezenlijk belemmert. Gezien deze overwegingen heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, waarbij mr. A.B.J. van der Ham als rechter en mr. P.E. Broekman als griffier aanwezig waren. De Raad heeft de opposant gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht in eerdere correspondentie, maar de betaling is niet binnen de gestelde termijn voldaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 januari 2006.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
05/1736 NABW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 25 oktober 2005 is het door opposant ingestelde hoger beroep tegen het uitblijven van een door de rechtbank Groningen onder reg. nr. 04/191 te wijzen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan.
Tegen deze uitspraak is opposant in verzet gekomen.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 20 december 2005, waar partijen - geopposeerde met bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 25 oktober 2005 steunt hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de laatstelijk door de griffier bij aangetekende brief van 30 augustus 2005 gestelde termijn is betaald, en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van opposant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om die vraag ontkennend te beantwoorden.
De Raad merkt op dat de verschuldigdheid van het griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep voortvloeit uit het bepaalde in artikel 22 van de Beroepswet. Op de verschuldigdheid van het griffierecht is opposant gewezen bij brieven van
9 augustus 2005 en 30 augustus 2005. Vast staat dat het griffierecht niet binnen de termijn, zoals gesteld in de brieven van 9 augustus 2005 en 30 augustus 2005, is betaald.
Aangezien artikel 22 van de Beroepswet een bepaling van dwingend recht is, kan van het voldoen van griffierecht geen vrijstelling worden verleend, terwijl voorts van de door opposant gestelde betalingsonmacht niet is gebleken, nu deze stelling niet nader met verifieerbare gegevens is onderbouwd. Verder is uit de gedingstukken niet kunnen blijken van een ter zake relevante cumulatie van te betalen griffierechten in 2005, nu dit niet volgt uit de enkele omstandigheid dat opposant in 2005 meerdere zaken bij de Raad aanhangig heeft gemaakt.
Zoals de Raad in dit kader reeds meermalen heeft overwogen, zie onder andere CRvB 29 augustus 2005, LJN AU1857, kan van het recht dat een belanghebbende ingevolge artikel 22 van de Beroepswet dient te betalen, niet worden gezegd dat het de toegang tot de rechter wezenlijk belemmert.
Gelet op het vorenstaande moeten het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Awb ongegrond worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
mr. P.E. Broekman als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2006.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) P.E. Broekman.
MvK09016