ECLI:NL:CRVB:2006:AX8281

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3441 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling gezamenlijke huishouding en AOW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. Appellant had op 17 november 2003 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), waarbij hij aangaf ongehuwd te zijn en alleen te wonen. Echter, naar aanleiding van een anonieme tip heeft de sociale recherche van de Svb een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat appellant sinds 1991/1992 een gezamenlijke huishouding voerde met E.M. [betrokkene]. De Svb heeft daarop besloten om het pensioen toe te kennen naar de norm voor een ongehuwde die een gezamenlijke huishouding voert, wat appellant niet accepteerde en hiertegen bezwaar maakte.

De rechtbank heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak de feiten en omstandigheden rondom de gezamenlijke huishouding beoordeeld. De Raad concludeert dat appellant en [betrokkene] ten tijde van belang, op 3 april 2004, een gezamenlijke huishouding voerden, ondanks dat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven. De Raad oordeelt dat de verklaringen van beide partijen en de onderzoeksbevindingen voldoende bewijs leveren voor deze conclusie.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2006.

Uitspraak

05/3441 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 april 2005, 04/1560 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb)
Datum uitspraak: 6 juni 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.J.A. Aerts, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met reg.nr. 05/2146 ANW, plaatsgevonden op 25 april 2006. Appellant heeft zich niet laten vertegenwoordigen. De Svb zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 17 november 2003 een aanvraag ingediend voor een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op het aanvraagformulier heeft hij ingevuld dat hij ongehuwd is en alleen woont.
Naar aanleiding van een anonieme tip dat appellant samenwoont met E.M. [betrokkene], weduwe van [de man X.] (hierna: [betrokkene]), heeft de sociale recherche van de Sociale verzekeringsbank, hangende de aanvraagprocedure, een onderzoek ingesteld. In dat kader is onder meer dossieronderzoek gedaan, zijn diverse instanties om inlichtingen verzocht, heeft een buurtonderzoek plaatsgevonden, zijn huisbezoeken aan de woningen van appellant en [betrokkene] gebracht en zijn appellant en [betrokkene] gehoord. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 30 januari 2004. De Svb heeft naar aanleiding van de onderzoeksresultaten geconcludeerd dat appellant sedert 1991/1992 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [betrokkene]. Bij besluit van 2 juni 2004 heeft de Svb aan appellant met ingang van 1 april 2004 een ouderdomspensioen toegekend naar de norm voor een ongehuwde die een gezamenlijke huishouding voert.
Bij besluit van 29 november 2004 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 2 juni 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 november 2004 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Tevens heeft hij verzocht de Svb te veroordelen tot schadevergoeding.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of appellant ten tijde hier van belang, dat wil zeggen 3 april 2004, toen hij de leeftijd van 65 jaar bereikte, een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd.
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Het eerste criterium waaraan in het kader van artikel 1, vierde lid, van de AOW moet zijn voldaan, is dat van het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning. Appellant stelt dat sprake is van twee afzonderlijke woonadressen en dat hij staat ingeschreven op de [adres 1] te [woonplaats] en dat [betrokkene] staat ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats]. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad hoeft het aanhouden van afzonderlijke adressen echter niet aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg te staan. In dat geval zal redelijkerwijs aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts een van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op een andere wijze zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken.
Naar het oordeel van de Raad bieden de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag voor het standpunt dat appellant en [betrokkene] ten tijde hier van belang hun hoofdverblijf hadden in de woning van appellante aan de [adres 2] te [woonplaats].
De Raad hecht hierbij in het bijzonder betekenis aan de verklaring die [betrokkene] tegenover de sociale recherche heeft afgelegd. Zij heeft onder meer verklaard dat appellant sedert 1991 zijn vaste verblijf in haar woning heeft, daar zijn leven leidt, dag en nacht bij haar is en zelden gebruikt maakt van zijn woning aan de [adres 1.] De verklaring van [betrokkene] vindt bevestiging in de verklaring die appellant tegenover de sociale recherche heeft afgelegd en de bevindingen van de huisbezoeken aan de woningen van appellant en [betrokkene] en verklaringen van buurtbewoners in de omgeving van de woning van appellant aan de [adres 1.]
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan is dat van de wederzijdse verzorging.
Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en hiermee samenhangende vaste lasten. Indien van een zodanige financiële verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal dan ook bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het verzorgingscriterium in een concreet geval is voldaan.
Naar het oordeel van de Raad bieden de verklaringen van appellant en [betrokkene], een toereikende grondslag voor de conclusie dat ook aan dit criterium is voldaan. Uit die verklaringen blijkt onder meer dat appellant en [betrokkene] samen boodschappen doen en de maaltijd gezamenlijk gebruiken, dat [betrokkene] voor appellant kookt, de was strijkt en het huis schoonmaakt en dat appellant de was doet en [betrokkene] bij haar huishoudelijke werk behulpzaam is. Verder blijkt uit die verklaringen dat [betrokkene] en appellant elkaar helpen in geval van ziekte.
Appellant is van oordeel dat zijn verklaringen op onjuiste wijze zijn weergegeven in het door de sociaal rechercheurs opgemaakte proces-verbaal. Naar vaste rechtspraak gaat de Raad in het algemeen uit van de juistheid van een ondertekende, in een rapport van de sociale recherche opgenomen verklaring, en kent hij weinig betekenis toe aan het achteraf intrekken of ontkennen van een dergelijke verklaring. De Raad heeft in dit geval onvoldoende aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat een uitzondering op het hiervoor weergegeven uitgangspunt dient te worden gemaakt.
Gelet op het voorgaande heeft de Svb appellant terecht aangemerkt als een ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. Dit betekent dat er geen grond is voor de door appellant verzochte veroordeling van de Svb tot schade-vergoeding, zodat dit verzoek moet worden afgewezen.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2006.
(get.) J.J.A. Kooijman
(get.) A.H. Polderman-Eelderink
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
JK/1056