ECLI:NL:CRVB:2006:AX6830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5887 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2006 uitspraak gedaan in het verzet van appellant tegen een eerdere uitspraak van 31 januari 2006, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Appellant had het verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet tijdig betaald, binnen de gestelde termijn van vier weken na de brief van de griffier van 31 oktober 2005. De Raad heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat appellant niet in verzuim was, en dat hij zelf verantwoordelijk is voor de tijdige betaling van het griffierecht. De sociale dienst was niet verantwoordelijk voor deze betaling, en appellant had, indien nodig, om uitstel van betaling kunnen verzoeken.

Tijdens de zitting op 16 mei 2006 was appellant aanwezig, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage was niet vertegenwoordigd. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden in het verzetschrift of tijdens de zitting die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat het verzuim niet aan appellant kan worden tegengeworpen. De Raad heeft daarom het verzet ongegrond verklaard, zonder veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 mei 2006.

Uitspraak

05/5887 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 augustus 2005, 04/3976 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 31 januari 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 31 januari 2006 heeft appellant verzet gedaan.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 mei 2006, waar appellant is verschenen en het College zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 31 januari 2006 berust hierop, dat appellant het in hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 103,-- niet binnen de bij de brief van de griffier van 31 oktober 2005 gestelde termijn van vier weken heeft voldaan, en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn eerder genoemde uitspraak is gegeven.
In aansluiting op hetgeen in die uitspraak is overwogen, merkt de Raad op dat hij ook in het verzetschrift en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat appellant het verzuim niet kan worden tegengeworpen. Daarbij tekent de Raad aan dat niet de sociale dienst maar appellant zelf verantwoordelijk is voor tijdige betaling van het verschuldigde griffierecht. Indien het saldo op zijn bankrekening niet toereikend was, had van appellant mogen worden verwacht dat hij binnen de gestelde termijn aan de Raad om uitstel van betaling had verzocht.
Gelet op het vorenstaande bestaat er aanleiding het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Awb ongegrond te verklaren.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op
30 mei 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.
JK/3056