als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant] , wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 juli 2005, 04/2644 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 mei 2006
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 17 januari 2006 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 17 januari 2006 heeft appellant verzet gedaan.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 mei 2006, waar appellant is verschenen en het College zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
De uitspraak van de Raad van 17 januari 2006 berust hierop, dat het beroepschrift niet de gronden bevat waarop het hoger beroep berust, als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb en dat appellant, nadat hij de gelegenheid heeft gekregen dit verzuim te herstellen, binnen de laatstelijk bij brief van 29 november 2005 door de griffier gestelde termijn de gronden niet tijdig heeft ingediend.
In geding is de vraag of het hoger beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
Voor de Raad staat vast dat appellant de voor het indienen van de gronden gestelde termijn van vier weken heeft overschreden, nu die termijn in dit geval eindigde op 27 december 2005 en de gronden eerst op 28 december 2005 om 16.00 uur door bezorging door appellant en tevens op 29 december 2005 door bezorging per TPG-post zijn ontvangen.
Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Deze bepaling is naar analogie van toepassing op het aanvullen van de gronden van het (hoger) beroep. Als bewijs dat tijdig ter post is bezorgd geldt de datumstempel van het postkantoor. Nu het datumstempel op de door de Raad ontvangen enveloppe als plaats Nieuwegein vermeldt maar verder onleesbaar is en overigens bewijs omtrent het tijdstip van deponeren van de brief met de gronden van het hoger beroep in de brievenbus ontbreekt, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat de op 29 december 2005 door de Raad ontvangen brief voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. De verklaring van appellant dat hij deze brief na de laatste lichting op 27 december 2005 in de brievenbus aan de Westdam in Woerden zou hebben gedeponeerd, omdat de brievenbus in de [adres] te [woonplaats] verwijderd bleek te zijn, acht de Raad niet toereikend.
Naar het oordeel van de Raad kan hetgeen is aangevoerd niet tot de conclusie leiden dat appellant het verzuim niet kan worden tegengeworpen.
De Raad overweegt daartoe dat appellant na de eerste uitnodiging van 15 september 2005 om het verzuim te herstellen twee maal (nader) uitstel is verleend voor het indienen van de gronden van het hoger beroep, vervolgens een laatste uitstel van vier weken heeft gekregen en daarna nog heeft gewacht tot de dag waarop die gronden uiterlijk ter post hadden moeten zijn bezorgd. Appellant had er van meet af aan mee rekening moeten houden dat de gronden nog slechts als tijdig ingediend zouden worden beschouwd, indien blijkt dat uiterlijk op die dag de brief met de gronden van het hoger beroep ook daadwerkelijk in de brievenbus is gedeponeerd of op het postkantoor is aangeboden en dat bij niet aangetekende verzending van deze brief daaromtrent onzekerheid kan ontstaan.
Gelet op het vorenstaande moet het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Awb ongegrond worden verklaard.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier, uitgesproken in het openbaar op
30 mei 2006.
(get.) G.A.J. van den Hurk.