ECLI:NL:CRVB:2006:AX6805
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- J.J.B. van der Putten
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na overlijden appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellante had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 oktober 2003, waarin haar beroep ongegrond was verklaard. De zaak kwam aan de orde nadat de advocaat van de appellante, mr. J.P.G. de Wit, had meegedeeld dat de appellante was overleden en dat haar kinderen de nalatenschap hadden verworpen. De Svb gaf aan de vordering van € 1.679,99 als oninbaar te beschouwen.
De Raad moest beoordelen of het hoger beroep nog ontvankelijk was, gezien het overlijden van de appellante. De Raad concludeerde dat er geen belang meer was bij de voortzetting van het geding, aangezien de overledene geen belang had bij het hoger beroep en er geen andere erfgenamen waren die de appellante in deze procedure konden opvolgen. De Svb had ook aangegeven geen verdere actie te ondernemen met betrekking tot de vordering.
Daarom verklaarde de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk. Deze beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, J.J.B. van der Putten, en werd openbaar uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van de procespartijen en hun belangen in het kader van hoger beroep, vooral in situaties van overlijden.