ECLI:NL:CRVB:2006:AX6788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-7330 WTS
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum van het recht op tegemoetkoming in de studiekosten en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 19 november 2004, waarin haar beroep tegen een besluit van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-groep) ongegrond werd verklaard. Appellante had een tegemoetkoming in de studiekosten aangevraagd, die haar was toegekend met ingang van 1 juli 2003. De rechtbank oordeelde dat de IB-groep terecht geen aanleiding had gezien om de hardheidsclausule van artikel 11.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) toe te passen.

In hoger beroep herhaalt appellante haar argumenten en stelt dat de IB-groep haar niet tijdig heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van een tegemoetkoming op het moment dat zij achttien jaar werd. Ook wijst zij op foutieve informatie in de schoolgids en stelt dat er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard die een uitzondering op de Wtos rechtvaardigt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat er geen bewijs is dat de toepassing van artikel 4.10 tweede lid van de Wtos heeft geleid tot een onbillijkheid van overwegende aard. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt hieraan toe dat de IB-groep niet verplicht is om elke leerling die achttien jaar wordt persoonlijk te informeren.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding om de kosten te compenseren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij J. Janssen als voorzitter fungeerde, en is openbaar uitgesproken op 19 mei 2006.

Uitspraak

04/7330 WTS
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 19 november 2004, registratienummer 03/787 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-groep),
Datum uitspraak: 19 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2006. Appellante is verschenen. De IB-groep was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn.
II. OVERWEGINGEN
Appellante, geboren [in] 1984, heeft (onder meer) gedurende de studiejaren 2001/2002 en 2002/2003 een vwo-opleiding gevolgd aan het Develsteincollege te Zwijndrecht. Sinds 2000 woont zij in Nederland bij haar grootouders, daarvoor woonde zij met haar ouders in Noorwegen.
Bij aanvraagformulier van 7 juni 2003 heeft zij een tegemoetkoming in de studiekosten voor scholieren van 18 jaar en ouder (VO18+-toelage) aangevraagd vanaf de maand dat ze er recht op heeft.
Bij primair besluit van 2 juli 2003 heeft de IB-groep haar deze toelage toegekend met ingang van 1 juli 2003.
Het hiertegen ingediende bezwaarschrift is ongegrond verklaard bij besluit van
28 juli 2003 (hierna: het bestreden besluit) onder de overweging dat er geen aanleiding is om de toelage per eerdere datum toe te kennen, onder verwijzing naar artikel 4.10 tweede lid van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos).
De rechtbank Dordrecht heeft bij bovengenoemde uitspraak het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard onder de overweging dat de IB-groep terecht geen aanleiding heeft gezien tot toepassing van de hardheidsclausule van artikel 11.4 van de Wtos en derhalve terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 4.10 tweede lid van de Wtos.
In hoger beroep heeft appellante de eerder aangevoerde argumenten herhaald. Zij is van mening dat de IB-groep haar ten onrechte niet heeft geïnformeerd c.q. aangeschreven over de mogelijkheid van een tegemoetkoming in de studiekosten op het moment dat zij achttien jaar werd, terwijl de IB-groep haar reeds bekende aanvragers wel actief inlicht over de regeling inzake de tegemoetkoming VO18+. Voorts beroept zij zich op foutieve informatie aangaande deze regeling in de schoolgids. Ten slotte voert zij aan dat in haar situatie sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard die een uitzondering op artikel 4.10 tweede lid van de Wtos rechtvaardigt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet is gebleken dat onverkorte toepassing van artikel 4.10 tweede lid van de Wtos heeft geleid tot een onbillijkheid van overwegende aard op grond waarvan de IB-groep niet heeft kunnen weigeren om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. De Raad stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank ter zake en voegt hieraan nog het volgende toe. Het feit dat tegemoetkomingen in andere regelingen wèl met terugwerkende kracht worden toegekend, maakt dit niet anders. Evenmin leidt het feit dat de IB-groep haar reeds bekende aanvragers (wel) inlicht over het bestaan van de VO18+-toelage tot een ander oordeel. Van de IB-groep kan niet verwacht worden dat zij elke leerling die 18 jaar wordt, persoonlijk inlicht.
Gelet op het bovenstaande kan het hoger beroep niet slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op
19 mei 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) N.E. Nijdam.
MK