ECLI:NL:CRVB:2006:AX6475
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H. Bolt
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Herleving van het recht op WW-uitkering na langdurige niet-beschikbaarheid
In deze zaak gaat het om de herleving van het recht op een WW-uitkering voor appellante, die sinds 24 maart 1997 een WW-uitkering ontving. De uitkering is meerdere keren beëindigd en weer herleefd. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 april 2005, waarin het beroep tegen de intrekking van haar uitkering ongegrond werd verklaard. Appellante had op 19 januari 2004 verzocht om herleving van haar WW-uitkering met terugwerkende kracht naar 30 oktober 2002, maar het Uwv wees deze aanvraag af omdat appellante in de periode van 30 oktober 2002 tot 15 januari 2004 niet beschikbaar was voor arbeid.
De Raad oordeelt dat het recht op uitkering alleen kan herleven als appellante in de tussentijd beschikbaar was om arbeid te aanvaarden. De Raad concludeert dat appellante vanaf 30 oktober 2002 niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, wat blijkt uit haar inschrijving bij het CWI en het ontbreken van sollicitaties. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de juistheid van het standpunt van het Uwv in twijfel trekken. De Raad wijst erop dat appellante eerder op de hoogte is gesteld van de gevolgen van langdurige niet-beschikbaarheid en dat het Uwv haar niet opnieuw op de regelgeving heeft hoeven wijzen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit terecht in stand is gelaten. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en na een zitting waar appellante en haar familie aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het Uwv.