ECLI:NL:CRVB:2006:AX5376

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5067 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig betalen van griffierecht door administratieve fout van gemachtigde

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 juli 2005. De Centrale Raad heeft op 19 mei 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat betrekking heeft op de niet-tijdige betaling van griffierecht door een administratieve fout van de gemachtigde van appellant. De Raad heeft eerder, op 8 november 2005, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarop appellant verzet heeft aangetekend. Tijdens de zitting op 7 april 2006 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv zich niet heeft laten vertegenwoordigen.

De Raad heeft overwogen dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht was, en verwijst naar eerdere correspondentie van 23 augustus en 13 september 2005. De Raad stelt dat de gevolgen van de handelingen van de gemachtigde voor rekening komen van de appellant, die zijn belangen aan de gemachtigde heeft toevertrouwd. De Raad heeft geen redenen gevonden om van deze vaste rechtspraak af te wijken. Gezien deze overwegingen heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter, met T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, met P.H. Broier als griffier. De zaak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de verantwoordelijkheden van gemachtigden in juridische procedures.

Uitspraak

05/5067 WAO
Centrale Raad van Beroep
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 juli 2005, 04/2689 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 8 november 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 8 november 2005 heeft appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2006, waar appellant in persoon is verschenen bijgestaan door mr. M.J. Oudenhuysen, advocaat te Utrecht, en waar het Uwv – met voorafgaand bericht – zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 8 november 2005 berust hierop, dat het verschuldigde griffierechtbedrag ad € 103,- niet binnen de in de brief van 13 september 2005 gestelde termijn, te weten uiterlijk op 11 oktober 2005, aan de Raad is voldaan. Eerst na de ontvangst van voornoemde uitspraak van de Raad heeft het advocatenkantoor van de gemachtigde alsnog het griffierecht ad € 103,- middels telefonische overboeking op
9 november 2005 aan de Raad voldaan. Het griffierecht is op 11 november 2005 op de rekening van de Raad bijgeschreven.
In het verzetschrift en ter zitting is door de gemachtigde van appellant aangevoerd dat de griffierechtnota d.d. 23 augustus 2005 tijdig in de administratie van haar kantoor is ingeboekt. De aanmaningsbrief d.d. 13 september 2005 is na ontvangst door haar kantoor abusievelijk niet in behandeling genomen c.q. verwerkt, maar is opgeborgen in het dossier met betalingsherinneringen. Wegens ziekte en vakantie is ter zake de afhandeling van de griffierechtnota niet de gebruikelijke procedure gevolgd en dientengevolge is een administratieve fout gemaakt waardoor het griffierecht niet tijdig is betaald.
De gemachtigde is van mening dat appellant niet de dupe mag worden van deze administratieve tekortkoming aan de zijde van haar advocatenkantoor.
Appellant geeft ter zitting nog aan dat hij het verschuldigde griffierecht tijdig aan het advocatenkantoor heeft voldaan en dat het hem niet verweten kan worden dat het advocatenkantoor het griffierecht niet tijdig aan de Raad heeft voldaan.
De Raad is van oordeel dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht is geschied en verwijst daartoe in de eerste plaats naar de inhoud van de brieven van 23 augustus 2005 en 13 september 2005. In hetgeen door de gemachtigde van appellant is aangevoerd, is naar het oordeel van de Raad geen grond gelegen voor het oordeel dat appellant terzake van het verzuim redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. De Raad overweegt daartoe dat volgens zijn vaste rechtspraak de gevolgen van processuele handelingen, waaronder tevens te verstaan een nalaten, van een gemachtigde in het algemeen voor rekening dienen te blijven van degene die zijn belangen aan die gemachtigde heeft toevertrouwd. De Raad heeft geen aanknopingspunten om daar in het onderhavige geval anders over te oordelen.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2006.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) P.H. Broier
GdJ