ECLI:NL:CRVB:2006:AX4771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4556 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op studiefinanciering en afwijkend woonadres in de gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin haar beroep tegen een besluit van de IB-Groep ongegrond werd verklaard. De IB-Groep had studiefinanciering aan appellante toegekend op basis van een opgegeven woonadres, maar ontdekte dat dit adres afweek van het adres waarop appellante in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) stond ingeschreven. De IB-Groep had appellante gewaarschuwd dat als zij deze afwijking niet binnen vier weken zou herstellen, haar studiefinanciering zou worden omgezet naar de norm voor een thuiswonende studerende. Appellante heeft echter verzuimd om tijdig haar adreswijziging door te geven aan de gemeente, wat leidde tot de omzetting van haar studiefinanciering. De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de IB-Groep terecht heeft gehandeld op basis van artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). De Raad stelt vast dat appellante vanaf 1 augustus 2004 haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres en dat zij als uitwonende studerende kwalificeerde. De Raad concludeert dat er geen reden is om de beslissing van de IB-Groep te herzien, aangezien appellante niet tijdig heeft gereageerd op de waarschuwing en de afwijking niet heeft hersteld. De uitspraak van de rechtbank Maastricht wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

05/4556 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 juni 2005, 05/170 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep),
Datum uitspraak: 19 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2006. Namens appellante is verschenen haar vader F. Deerenberg.
De IB-Groep was vertegenwoordigd door (in dienstbetrekking) mr. M. Wiersma.
II. OVERWEGINGEN
Aan appellante is door de IB-Groep studiefinanciering toegekend naar de norm voor een uitwonende studerende. Daarbij is de IB-Groep ervan uitgegaan dat appellante met ingang van 1 augustus 2004 aan de [adres] te [woonplaats] woont.
Bij schrijven van 10 september 2004 is door de IB-Groep aan appellante bekendgemaakt dat bij controle is gebleken dat het woonadres dat appellante doorgegeven heeft aan de IB-Groep, [adres] te [woonplaats], in de maand augustus 2004 afwijkt van het adres waarop zij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna ook: GBA) ingeschreven staat, te weten Lange Nieuwstraat 200 te Tilburg. Aangegeven is daarbij dat, indien appellante haar (nieuwe) woonadres nog niet heeft doorgegeven aan de gemeente, dit binnen vier weken alsnog moet gebeuren. Verder is aangegeven dat, indien het woonadres dat aan de IB-Groep is doorgegeven niet (meer) juist is, appellante dat ook alsnog binnen vier weken door moet geven. Appellante is gewaarschuwd dat, indien zij de afwijking van het aan de IB-Groep opgegeven woonadres van het adres waarop zij in de GBA ingeschreven staat niet binnen vier weken ongedaan maakt, de IB-Groep de aan appellante toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van augustus 2004 omzet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
Vervolgens heeft de IB-Groep bij besluit van 12 november 2004 de aan appellante toegekende studiefinanciering met ingang van augustus 2004 omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende. Overwogen is daartoe dat het woonadres dat appellante aan de IB-Groep heeft opgegeven afwijkt van het adres waarop appellante in de GBA ingeschreven staat en dat appellante heeft verzuimd deze afwijking ongedaan te laten maken.
Het bezwaar dat appellante tegen het besluit van 12 november 2004 heeft gemaakt, is bij besluit van 22 december 2004 (hierna: bestreden besluit) door de IB-Groep onder verwijzing naar artikel 1.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank Maastricht het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich niet met de uitspraak van de rechtbank Maastricht kunnen verenigen. Daartoe is namens appellante in hoofdzaak aangevoerd dat zij na de waarschuwing van 10 september 2004 onmiddellijk heeft geprobeerd zich in te laten schrijven in de GBA Maastricht en dat haar toen te kennen is gegeven dat inschrijving niet zonder meer mogelijk was omdat zij vanaf augustus 2003 tot augustus 2004 in het buitenland heeft gewoond. In verband daarmee moest appellante een speciale afspraak maken om zich in de GBA aan haar juiste woonadres in te laten schrijven, hetgeen niet eerder kon dan op 12 oktober 2004. De IB-Groep is daarvan op de hoogte gesteld. Genoemde afspraak voor 12 oktober 2004 is appellante, door haar drukke studieprogramma, vergeten. Daarna kon zij pas op 4 november 2004 opnieuw bij de GBA terecht. Ook daar is de IB-Groep van op de hoogte gesteld. Tot slot is namens appellante aangevoerd dat het bedrag van de omzetting in verhouding tot het verwijt dat haar kan worden gemaakt onevenredig hoog is, te meer nu achteraf is gebleken dat de mededeling dat zij een speciale afspraak moest maken om zich in de GBA in te schrijven aan haar juiste woonadres berust op een misverstand.
De Raad overweegt als volgt.
Uitwonende studerenden kunnen in aanmerking komen voor een hoger bedrag aan studiefinanciering dan thuiswonende studerenden.
Ingevolge de begripsbepalingen van artikel 1.1 van de WSF 2000 wordt onder een thuiswonende studerende verstaan een ‘studerende die woont op het adres van zijn ouders of van een van hen’ en onder uitwonende studerende een ‘studerende die niet een thuiswonende studerende is’.
De Raad stelt vast tussen partijen niet in geschil is dat appellante vanaf 1 augustus 2004 haar hoofdverblijf had aan het adres [adres] te [woonplaats] en een uitwonende studerende was in vorenbedoelde zin.
Bij Wet van 13 december 2000, houdende wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene (Stb. 2001, 67), is de regeling inzake het recht op studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende gewijzigd. Ingevolge deze wet luidt artikel 1.5 van de WSF 2000 vanaf 1 januari 2002 als volgt:
“1. Indien bij controle door de IB-Groep blijkt dat het door de studerende verstrekte adres afwijkt van het adres waarop de studerende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, maakt de IB-Groep dit aan hem bekend en stelt hem in de gelegenheid de afwijking te herstellen.
2. Indien een uitwonende studerende de afwijking niet binnen 4 weken na de bekendmaking herstelt, wordt met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan, de aan hem toegekende beurs omgezet in een beurs voor een thuiswonende studerende, tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Indien een uitwonende studerende de afwijking na de termijn van 4 weken alsnog herstelt, wordt met ingang van de maand daaropvolgend de beurs voor een thuiswonende studerende omgezet in een beurs voor een uitwonende studerende.”
Naar het oordeel van de Raad heeft de IB-Groep bij het bestreden besluit terecht de beslissing gehandhaafd om appellante op basis van artikel 1.5 van de WSF 2000 met ingang van 1 augustus 2004 studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende te onthouden.
Daartoe wordt overwogen dat het woonadres dat appellante aan de IB-Groep heeft opgegeven ten tijde van belang afweek van het adres waar zij volgens de GBA woonachtig was en de Raad niet is gebleken dat appellante van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. In dit verband merkt de Raad op dat appellante er om haar moverende redenen voor heeft gekozen om na haar verhuizing naar [woonplaats] niet direct bij de GBA aangifte te doen van haar nieuwe adres. Bovendien heeft de IB-Groep appellante bij brief van 10 september 2004 in duidelijke bewoordingen gewaarschuwd dat de aan appellante toegekende studiefinanciering wordt omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende, indien zij de gebleken afwijking niet binnen vier weken alsnog ongedaan maakt. Dat appellante binnen vier weken na
10 september 2004 een afspraak heeft gemaakt met een ambtenaar van de GBA Maastricht voor 12 oktober 2004 en de IB-Groep daarvan op de hoogte heeft gesteld, doet aan het voorgaande niets af, nu appellante die afspraak niet is nagekomen en niet is gebleken van een reden op grond waarvan dit verzuim verschoonbaar is te achten.
Tot slot merkt de Raad op dat, nu in artikel 1.5, tweede lid, van de WSF 2000 een omzettingsbesluit in een geval als het onderhavige dwingend is voorgeschreven en het genomen omzettingsbesluit niet is aan te merken als een ‘criminal charge’, er geen ruimte bestaat voor toetsing van dit besluit aan het evenredigheidsbeginsel. Kortheidshalve verwijst de Raad in dit verband naar zijn uitspraak van 2 december 2005, 05/2811 WSF, LJN: AU7521).
In hetgeen hiervoor is overwogen, ligt besloten dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) P.H. Broier.
MK