ECLI:NL:CRVB:2006:AX3982
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van psychische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die zijn WAO-uitkering heeft zien intrekken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant, die sinds 1986 ziek was door psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een rapport van een arts in Turkije, waarin werd gesteld dat de appellant volledig arbeidsongeschikt was, heeft het Uwv een belastbaarheidspatroon opgesteld. Dit patroon gaf aan dat de psychische belastbaarheid van de appellant niet beperkt was, wat leidde tot de intrekking van de uitkering per 10 april 2002.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen de intrekking ongegrond. In hoger beroep werd de vraag aan de Centrale Raad van Beroep voorgelegd of het Uwv de psychische beperkingen van de appellant had onderschat. De Raad overwoog dat de appellant in 1986 ziek was gemeld met diverse psychische klachten, waaronder slaapproblemen en depressies. Ondanks eerdere diagnoses van volledige arbeidsongeschiktheid, concludeerde de Raad dat de functies die aan de intrekking ten grondslag lagen, niet of nauwelijks een belasting voor de appellant inhielden.
De Raad hechtte veel waarde aan de rapportages van onafhankelijke psychiaters, die geen ernstige beperkingen vaststelden. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 19 mei 2006, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigde.