ECLI:NL:CRVB:2006:AX3858
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- C.P.J. Goorden
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag op staande voet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een WW-uitkering heeft aangevraagd na zijn ontslag op staande voet. Appellant was op 8 september 2003 ontslagen vanwege disfunctioneren en het overtreden van de gedragsregel om tijdens werktijd geen computerspelletjes te spelen. Na het ontslag heeft appellant de nietigheid van het ontslag ingeroepen, waarna de werkgever de kantonrechter heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter heeft op 11 februari 2004 de arbeidsovereenkomst ontbonden per 16 februari 2004 en appellant een vergoeding van € 4.415,-- toegekend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vervolgens op 22 juni 2004 besloten de WW-uitkering van appellant blijvend geheel te weigeren, omdat hij verwijtbaar werkloos was. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn besluit op 25 november 2004.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW). De Raad overweegt dat appellant zich verwijtbaar heeft gedragen, omdat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn gedrag, dat leidde tot zijn ontslag, de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou hebben. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.J. Goorden en J. Riphagen als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 mei 2006.