ECLI:NL:CRVB:2006:AX3852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/4081 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2006, gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB). De appellante, vertegenwoordigd door haar zoon en bijgestaan door advocaat mr. B. van Aarle, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de SVB dat haar bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond verklaarde. De rechtbank Maastricht had het beroep van appellante tegen dit besluit eerder ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bezwaarschrift van appellante, gedateerd op 15 maart 2003, te laat is ingediend. De SVB had het bezwaarschrift pas op 24 maart 2003 ontvangen, na afloop van de wettelijke termijn die liep van 7 februari tot en met 20 maart 2003. De Raad concludeert dat de appellante niet heeft voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot de indieningstermijnen van bezwaarschriften.

De Raad oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de indiener van het bezwaarschrift niet in verzuim is geweest. Daarom wordt het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van appellante alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens wordt de SVB veroordeeld in de proceskosten van appellante, die worden begroot op € 964,--, en moet de SVB het griffierecht vergoeden dat appellante heeft betaald in zowel beroep als hoger beroep.

Uitspraak

P R O C E S - V E R B A A L
van de mondelinge uitspraak op 26 april 2006
CENTRALE RAAD VAN BEROEP
meervoudige kamer
Zitting hebben: M.I. ’t Hooft, als voorzitter, en R.M. van Male en A.W.M. Bijloos, als leden
griffier: R.L. Rijnen
2e Zaak, reg.nr: 04/4081 AWBZ
Inzake: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, vertegenwoordigd door haar zoon, [naam zoon], wonende te [woonplaats] en bijgestaan door mr. B. van Aarle, advocaat te Heerlen,
tegen
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB), gedaagde, verschenen bij gemachtigde mr. M. Sturmans, zijdens de SVB en drs. J. Biersteker, werkzaam bij het CIZ.
Bij het bestreden besluit van 25 augustus 2003 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit van 6 februari 2003 ontvankelijk geacht en ongegrond verklaard.
De rechtbank Maastricht heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 10 juni 2004, reg.nr. 03/1323 ongegrond verklaard.
In het onderhavige geval liep de tegen het primaire besluit van 6 februari 2003 openstaande bewaartermijn van 7 februari 2003 tot en met 20 maart 2003. Het bezwaarschrift, gedateerd 15 maart 2003, is blijkens het door de SVB aangebrachte poststempel geregistreerd als door dat orgaan te zijn ontvangen op 24 maart 2003. Gelet daarop en gehoord de toelichting van de SVB op de dagelijkse praktijk van inontvangstneming en registratie van de inkomende post gaat de Raad er van uit dat de SVB het bezwaarschrift heeft ontvangen na afloop van de bezwaartermijn. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:9 juncto artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uit de poststempel op de enveloppe waarmee appellante haar bezwaarschrift naar de SVB heeft verzonden valt niet af te leiden op welke datum appellante dat stuk ter post heeft bezorgd. De daaromtrent door en namens appellante in bezwaar en ter zitting gegeven toelichting biedt evenmin een toereikende grondslag om de datum van terpostbezorging
te kunnen bepalen. Appellante heeft het bezwaarschrift niet aangetekend verzonden.
Nu de datum van terpostbezorging niet kan worden vastgesteld en de datum van ontvangst van het bezwaarschrift bezorging ter post na 20 maart 2003 aannemelijk maakt, althans zeker niet uitsluit, kan niet worden aangenomen dat appellante het bezwaarschrift uiterlijk op de laatste dag van de termijn heeft verzonden. Naar het oordeel van de Raad kan het
bezwaarschrift dan ook niet geacht worden te voldoen aan het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb. De Raad is voorts niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs zou moeten worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift niet in verzuim is geweest.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep en op € 320,-- voor deskundigenonderzoek.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het bezwaar van appellant alsnog niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag groot € 964,-- te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht in beroep van € 31,-- en in hoger beroep van € 102,-- vergoedt.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 26 april 2006
De plv. griffier. De fungerend voorzitter.
R.L. Rijnen mr. M.I. ’t Hooft
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.