ECLI:NL:CRVB:2006:AX3241

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-734 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag gemeentesecretaris wegens ongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die eervol ontslag heeft gekregen als gemeentesecretaris van de voormalige gemeente Leersum. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 januari 2005. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, die het ontslag heeft verleend op grond van ongeschiktheid voor de functie, anders dan op basis van ziekte of gebreken.

De Raad stelt vast dat de appellant vanaf 1 september 1999 gemeentesecretaris was, maar dat zijn functioneren herhaaldelijk bekritiseerd werd vanwege afwezigheid door psychische klachten en het niet nakomen van afspraken. Ondanks pogingen van het College om appellant te ondersteunen in zijn functioneren, leidde dit niet tot verbetering. Het College heeft uiteindelijk besloten om appellant eervol ontslag te verlenen, wat door de Raad wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat het College voldoende heeft aangetoond dat appellant niet over de benodigde eigenschappen en mentaliteit beschikte om zijn functie goed te vervullen.

De Raad concludeert dat het College bevoegd was om het ontslag te verlenen en dat de beslissing om geen aansluitende uitkering toe te kennen ook terecht was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 mei 2006.

Uitspraak

05/734 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 januari 2005, reg. nr. 02/2781 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, als rechtsopvolger van de raad van de voormalige gemeente Leersum (hierna: College)
Datum uitspraak: 4 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 9 maart 2006, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. T. Venneman, advocaat te ’s-Gravenhage en kantoorgenoot van mr. Duijsens voornoemd. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Schaap, advocaat te Zwolle, alsmede door mr. C.F. Feith-Hooijer, ten tijde van belang burgemeester van de voormalige gemeente Leersum.
II. OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde besluit is genomen door de raad van de toenmalige gemeente Leersum. Uitgaande van de door de wetgever met de Wet dualisering gemeentebestuur (Stb. 2002, 111) beoogde wijziging in het stelsel van gemeentelijke bevoegdheden, is het College van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Leersum aangemerkt als rechtsopvolger van de raad van die gemeente. Nadien is de gemeente Leersum in het kader van de gemeentelijke herindeling opgeheven en is de gemeente Utrechtse Heuvelrug ingesteld. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is in de plaats getreden van het College van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Leersum en daarmee ook van de raad van die gemeente. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van het College zijn daaronder in voorkomend geval mede begrepen het College van burgemeester en wethouders en de raad van de voormalige gemeente Leersum.
2. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant is met ingang van 1 september 1999 benoemd tot gemeentesecretaris van de toenmalige gemeente Leersum. Het functioneren van appellant is veelvuldig bekritiseerd in verband met afwezigheid vanwege psychische klachten en het niet nakomen van gemaakte afspraken, waardoor van inbreng in het in gang gezette herstructureringsproces niet of nauwelijks sprake was. In het jaar 2000 is in opdracht van twee schuldeisers beslag gelegd op de bezoldiging van appellant. Op 1 augustus 2000 heeft een gesprek plaatsgevonden waarin de burgemeester appellant heeft aangeboden gezamenlijk aan de verbering van zijn functioneren te werken. Na beraad heeft appellant het College laten weten op zoek te zijn naar een andere baan. Bij brief van het College aan appellant van 9 november 2000 zijn de gemaakte afspraken vastgelegd, onder andere inhoudende de vergoeding door het College van de kosten van outplacement. Deze afspraken zijn in verband met een periode van arbeidsongeschiktheid van appellant bij brief van 12 april 2001 herhaald. Het outplacementtraject, dat een detachering bij een andere gemeente heeft omvat, heeft niet geleid tot het verkrijgen door appellant van ander werk. Een voorstel van het College om in der minne tot een beëindiging van de aanstelling van appellant te komen heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.2. Overeenkomstig het voorstel van het College heeft de raad in zijn vergadering van 25 april 2002 besloten appellant met toepassing van artikel 8:6 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) met ingang van 1 mei 2002 eervol ontslag te verlenen op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking van gemeentesecretaris, anders dan op grond van ziekte of gebreken. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 14 november 2002 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het College voldoende heeft aangetoond dat appellant niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling voor het op goede wijze vervullen van de functie van gemeentesecretaris bij de toenmalige gemeente Leersum. Mede op grond van de door het College bij brief van
2 maart 2004 aan de rechtbank overgelegde stukken, waaronder de verklaringen van twee afdelingshoofden en een wethouder, is volgens de rechtbank voldoende steun te vinden voor dit standpunt van het College. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant op zijn functioneren genoegzaam aangesproken en is hem de gelegenheid geboden om daarin verbetering te brengen, zodat het College bevoegd was appellant te ontslaan. Daarbij is aangetekend dat appellant de functie gedurende een zeer beperkte periode heeft vervuld en dat het College behulpzaam is geweest bij het realiseren van de wens van appellant om elders te gaan werken.
4. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit oordeel berust. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht overweegt hij nog het volgende.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant ongeschikt was zijn functie van gemeentesecretaris te vervullen wegens het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling, die voor het op goede wijze vervullen van die functie vereist zijn en dat dit door het College met voldoende concrete gedragingen van appellant is aangetoond. Appellant heeft niet gesteld, en de Raad is evenals de rechtbank ook niet gebleken, dat deze ongeschiktheid voortvloeit uit ziekte of gebrek nu aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering op die grond is geweigerd. De Raad is van oordeel dat de rechtbank haar oordeel mede heeft mogen baseren op de bij haar op 2 maart 2004 door het College ingediende en achteraf opgemaakte verklaringen van onder meer de eerder bedoelde afdelingshoofden. Daartoe overweegt de Raad dat appellant de hoogste ambtelijke functie binnen de gemeente bekleedde en dat door partijen aanvankelijk een outplacementtraject is beoogd en gevolgd. Gelet op deze omstandigheden was dossieropbouw destijds niet (primair) aan de orde en als gevolg daarvan heeft de verslaglegging grotendeels pas achteraf kunnen plaatsvinden. De grief dat de genoemde verklaringen ten onrechte door de rechtbank in beschouwing zijn genomen kan dan ook niet slagen.
4.2. Anders dan appellant acht de Raad deze verklaringen niet tegenstrijdig maar veeleer in overeenstemming met elkaar en aansluitend bij het beeld dat naar voren komt uit de gedingstukken. Voldoende vast staat dat appellant de functie niet volledig en volwaardig heeft uitgeoefend. In die verklaringen wordt voorts bevestigd dat appellant regelmatig heeft afgezegd voor vergaderingen en dat hij zich niet heeft gehouden aan gemaakte afspraken, waaronder de afspraak om de nodige gesprekken te voeren met stafmedewerkers van de afdeling Ondersteuning en Middelen in het kader van het herstructureringsproces. Ook blijkt uit deze gegevens dat appellant geen inhoud heeft gegeven aan zijn rol als voortrekker in het herstructureringsproces. Aan het ontbreken van een bestuursopdracht kent de Raad niet de betekenis toe die appellant daaraan gehecht wenst te zien, nu van meet af aan duidelijk moet zijn geweest dat de herstructurering een van de zaken was waarin, volgens de zich onder de gedingstukken bevindende profielschets van gemeentesecretaris, een sturende rol van appellant werd verwacht en omdat appellant, indien naar zijn oordeel noodzakelijk, zelf had kunnen zorgdragen voor het tot stand komen van een dergelijke opdracht. De Raad is evenals de rechtbank voorts nog van oordeel dat ook de loonbeslagen die werden gelegd, wijzen op ongeschiktheid van appellant voor zijn voorbeeldfunctie van gemeentesecretaris.
4.3. De Raad heeft in de gedingstukken geen steun kunnen vinden voor het standpunt van appellant dat hij in de perioden dat hij niet wegens ziekte afwezig was, niet onder normale omstandigheden heeft kunnen functioneren. Zo heeft de burgemeester ter zitting verklaard dat zij zich niet herkent in de door appellant gegeven schets van de cultuur en verhou-dingen binnen de gemeente. Dat de twee vorige gemeentesecretarissen wegens de door appellant geschetste situatie zouden zijn vastgelopen acht de Raad evenmin aannemelijk, nu ter zitting door de burgemeester onweersproken is verklaard dat de reden van hun vertrek was gelegen in promoties naar andere (grotere) gemeenten.
4.4. Gelet op het voorgaande was het College ook naar het oordeel van de Raad bevoegd appellant eervol ontslag te verlenen en heeft het College in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. Daarbij acht ook de Raad van belang dat het College appellant behulpzaam is geweest bij diens wens een andere betrekking te willen zoeken. Dit betekent dat het standpunt van appellant dat slechts ontslag mogelijk was op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO geen doel treft.
4.5. Met betrekking tot de grief dat ten onrechte geen aansluitende uitkering als bedoeld in hoofdstuk 10a van de CAR/UWO is toegekend overweegt de Raad dat hij evenals de rechtbank, - nog daargelaten dat appellant niet voldoet aan de in artikel 8:6, derde lid, van de CAR/UWO gestelde voorwaarde dat recht bestaat op een werkloosheidsuitkering - geen aanknopingspunten heeft aangetroffen voor een uitzonderlijk geval gelegen binnen de werksfeer, zodat niet aan dit vereiste voor een aansluitende uitkering als bedoeld in deze bepaling wordt voldaan.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.J.W. Loots als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2006.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
1.05