met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
om herziening van de uitspraak van de Raad van 3 juni 2004, 02/3574 AW.
Datum uitspraak: 4 mei 2006
Verzoeker heeft bij brief van 27 juli 2004 verzocht om herziening van bovenvermelde uitspraak.
Namens de Korpsbeheerder van de politieregio Gelderland-Midden, hierna aangeduid als Korpsbeheerder, is op het verzoekschrift gereageerd.
Bij diverse brieven heeft verzoeker hierop nog een reactie gegeven en nadere stukken ingezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 maart 2006, waar verzoeker is verschenen. De Korpsbeheerder is niet verschenen.
1.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.1. Verzoeker was laatstelijk als brigadier van politie werkzaam bij de unit Vreemdelingenzaken van de politieregio Gelderland-Midden. Bij besluit van 2 november 2000 heeft de Korpsbeheerder verzoeker wegens zeer ernstig plichtsverzuim als disciplinaire straf ontslag verleend. Het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 24 april 2001. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 24 april 2001 ongegrond verklaard.
2.2. Bij de onherroepelijk geworden uitspraak waarvan thans herziening wordt gevraagd heeft de Raad het hoger beroep van verzoeker tegen die uitspraak van de rechtbank ongegrond verklaard. De Raad achtte voldoende aannemelijk dat verzoeker zich heeft gedragen op een wijze als hem door de Korpsbeheerder is verweten. In het bijzonder ging het daarbij om een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens mishandeling van een ex-partner van verzoeker, waarbij geen noodweer of noodweerexces is aangenomen, en om het feit dat hij een vreemdeling heeft aangeraden om met het oog op het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor zijn dochter een onjuiste verklaring af te leggen.
3. De Raad ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van door verzoeker aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 Awb. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Verzoeker stelt - kort samengevat - dat hij voorafgaand aan de zitting van de Raad van 22 april 2004 aan zijn advocaat een schrijven met bijlagen, waarin nieuwe informatie stond, heeft gestuurd. Zijn advocaat heeft echter verzuimd deze ter zitting in te brengen. Voorts bestrijdt verzoeker de conclusies van de Raad wat betreft de hem verweten mishandelingen. Hij herhaalt zijn stellingen dat zijn ex-partner, evenals een vorige partner jegens wie hij van mishandeling verdacht werd, aan een premenstrueel syndroom leed waardoor zij tegen hem agressief werd en dat hij uit “putatief” noodweer heeft gehandeld. Op grond daarvan vraagt hij de Raad opdracht te geven tot een nieuw onderzoek en een deskundigenoordeel te laten uitbrengen over onder meer bedoeld syndroom.
3.2. Naar het oordeel van de Raad behelzen de argumenten van verzoeker - wat er overigens van zij - geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid als hiervóór bedoeld. Bij de stukken die verzoeker vóór de zitting van 22 april 2004 aan zijn advocaat heeft gezonden ging het - ongeacht of de inhoud destijds nieuw was - niet om feiten of omstandigheden die bij verzoeker vóór de uitspraak niet bekend waren. Derhalve kunnen deze ingevolge artikel 8:88, aanhef en onder b, van de Awb niet tot herziening leiden. De Raad merkt hierbij nog op dat het processueel handelen van diens gemachtigde aan verzoeker wordt toegerekend en dat eventuele fouten die daarbij werden gemaakt op zichzelf geen grond voor herziening vormen.
3.3. Ook de overige argumenten zijn door verzoeker - in essentie - al naar voren gebracht, dan wel hadden door hem naar voren kunnen worden gebracht in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan thans herziening wordt verzocht.
3.4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als in artikel 8:88 van de Awb bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.5. Gezien het vorenstaande moet worden geoordeeld dat niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijke uitspraak. Het verzoek om herziening dient dan ook te worden afgewezen.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2006.