[appellant], wonende te Turkije (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2003, 02/3276 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 mei 2006
Namens appellant heeft mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2006. Voor appellant is verschenen mr. Walther voornoemd, terwijl het Uwv zich heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Anandbahadoer.
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
"Eiser is op 15 februari 1989 uitgevallen met rugklachten en maagpijn voor zijn werkzaamheden als loodsmedewerker bij van Gend en Loos voor 40 uur per week. Verweerder heeft eiser met ingang van 15 februari 1990 in aanmerking gebracht voor een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 12 april 2001 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 9 oktober 2001 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en aangevoerd dat zijn klachten zijn toegenomen. Eiser acht zich meer beperkt dan is vastgesteld. Eiser wijst in dit verband op door hem overgelegde informatie van de behandelend sector.
Uit deze informatie blijkt dat er sprake is van een chronologische en steeds verslechterende ziekte. Verder geeft deze behandelend arts aan het niet eens te zijn met de bevindingen van de verzekeringsarts. Voorts heeft eiser aangegeven al tientallen jaren last te hebben van eczeem en niet van eeltvorming aan zijn handen. Eiser heeft verzocht om een deskundige. De geduide functies zijn volgens eiser niet passend. Eiser heeft in dit verband gesteld dat zijn opleidingsniveau één is en dat hij niet voldoende de Nederlandse taal beheerst. De functie wikkelaar is niet passend want eiser is beperkt voor het dragen van beschermende kleding en niet alleen voor zware beschermende kleding.
Bij de functie productiemedewerker is er sprake van een overschrijding, hiervoor wordt geen deugdelijke motivering gegeven. Eiser heeft tenslotte verzocht om vergoeding van de schade."
De rechtsbank heeft als volgt geoordeeld:
"De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Zij neemt daarbij in overweging dat de verzekeringsarts in Turkije eiser heeft onderzocht.
Deze verzekeringsarts heeft tevens een expertise laten verrichten door een revalidatiearts. De verzekeringsarts in Nederland heeft deze informatie betrokken bij zijn onderzoek en vervolgens een belastbaarheidspatroon opgesteld.
Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte medische bezwaren de bevindingen van de verzekeringsarts beoordeeld. De bezwaarverzekeringsarts onderschrijft het oordeel van de verzekeringsarts en acht de belastbaarheid van eiser juist ingeschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een verslechterde lichamelijke toestand. De rechtbank ziet geen aanleiding om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden.
De informatie van 15 oktober 2002 van de behandelend arts in Turkije, die eerst in beroep is overgelegd, is voor de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding geweest om alsnog van het eerdere oordeel af te wijken.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn nadere rapportage van 6 november 2003 opgemerkt dat er geen nieuwe feiten of gezichtspunten naar voren worden gebracht. Voorts heeft de behandelend arts zijn stellingen dat hij het niet eens is met de bevindingen van de verzekeringsarts en dat er sprake is van een steeds verslechterende ziekte, niet onderbouwd en is hij niet op de hoogte van de Nederlandse regels en wijze van beoordeling. De rechtbank volgt dit oordeel.
De rechtbank ziet gezien het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, onjuist zou zijn, dan wel dat de beperkingen van eiser onjuist zouden zijn vastgesteld. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een deskundige aan te stellen dan ook af.
De rechtbank constateert voorts dat bij een onderdeel van de belasting in twee van de functies die bij de schatting zijn gebruikt asterisken zijn geplaatst, hetgeen wil zeggen dat er mogelijk sprake is van een verdergaande belasting dan is vermeld op het belastbaarheidspatroon. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter gemotiveerd uiteengezet waarom hij de functies ondanks de markeringen geschikt vindt voor eiser. De rechtbank acht deze motivering toereikend. De stelling van eiser dat de functie van productiemedewerker kunststof niet geschikt zou zijn vanwege zijn verslechterde lichamelijke toestand en omdat de behandelend arts van eiser van mening is dat eiser geen fors ontwikkeld spierstelsel heeft zodat hij niet af en toe 10 kg kan tillen, wordt niet onderschreven. Het is de rechtbank niet gebleken dat de situatie van eiser is verslechterd. Voorts heeft de behandelend arts zijn mening geheel niet onderbouwd. Ook de stelling van eiser dat de functie van wikkelaar niet geschikt is omdat eiser beperkt is voor het dragen van beschermende kleding kan niet worden onderschreven, nu naar het oordeel van de rechtbank uit het belastbaarheidspatroon van 13 oktober 2000 blijkt, dat eiser is beperkt ter zake het dragen van zware beschermende kleding en niet van iedere beschermende kleding.
Het betoog van eiser dat de geduide functies niet geschikt zijn in verband met zijn lage opleidingsniveau en slechte beheersing van de Nederlandse taal kan niet slagen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser, gezien zijn opleiding, het feit dat hij bijna twintig jaar werkervaring heeft in Nederland en aangezien de geduide functies op hetzelfde niveau liggen als het werk dat hij in het verleden heeft verricht, in staat geacht moet worden deze functies te verrichten.
De rechtbank merkt ten slotte nog op omtrent het wel of niet hebben van eczeem, dat wat hier verder ook van zij, de rechtbank hieraan voorbij gaat nu verweerder hier geen beperking voor heeft vastgesteld en van de noodzaak hiervoor ook niet is gebleken.
Nu eiser arbeidskundig gezien op en na 9 oktober 2001 een zodanig loon zou kunnen verdienen dat het verlies aan verdiencapaciteit tussen de 35 en 45% bedraagt, heeft verweerder in het bestreden besluit terecht vastgehouden aan zijn besluit eiser ingaande 9 oktober 2001 voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt te beschouwen. Het beroep van eiser dient derhalve ongegrond te worden verklaard. "
In hoger beroep hebben partijen hun in eerste aanleg ingenomen standpunten in essentie herhaald. Namens appellant is gewezen op de rapportage van de specialist dr. R. Bengi, die appellant heeft onderzocht, en die concludeert dat appellant een chronische en steeds verslechterende ziekte heeft, die het arbeidsvermogen van appellant in hoge mate heeft doen afnemen. Ter zitting van de Raad is namens appellant nog aangevoerd dat het Uwv, zonder afdoende motivering, is afgeweken van de belastbaarheid als vastgesteld door het SSK.
De Raad oordeelt als volgt.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank, dat het Uwv bij het bestreden besluit van 20 juni 2002 appellant met ingang van 9 oktober 2001 terecht heeft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%, in rechte stand kan houden.
De Raad stelt voorop dat hij zich in hoofdzaak kan vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, die de Raad tot de zijne maakt.
Naar aanleiding van hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd merkt de Raad nog op dat hij in de rapportage van de specialist dr. R. Bengi geen grond ziet om te twijfelen aan de correctheid van het door het Uwv opgestelde belastbaarheidspatroon. Deze rapportage dateert van ver na de datum in geding, terwijl niet blijkt dat de onderzoeksresultaten (ook) betrekking hebben op de datum in geding. Daar komt bij dat dr. Bengi zijn bevindingen op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt.
De Raad kan appellant niet volgen in zijn grief dat het Uwv ten onrechte is afgeweken van de belastbaarheid als vastgesteld door het Turkse uitvoeringsorgaan. De Raad merkt daartoe op dat appellant in Nederland tijdens de hoorzitting omtrent zijn medische situatie is ondervraagd door de bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft daaropvolgend appellant zelf onderzocht. In een rapportage van 15 april 2002 heeft de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd aangegeven dat het door de primaire verzekeringsarts opgestelde belastbaarheidspatroon correct is.
De Raad concludeert dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2006.
(get.) M.M. van der Kade.