[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 28 september 2004, nr. 04 - 61 (hierna: aangevallen uitspraak),
het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland (hierna: dagelijks bestuur),
Datum uitspraak: 18 mei 2006
Namens appellant heeft mr. A.M.J. Bouman, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bouman, voornoemd. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P.W. Steuten, werkzaam bij CAPRA, en mr. A.T.M. Verheijden, secretaris van het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland (ISW).
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is werkzaam in de functie van technisch medewerker milieu (TMM) bij het ISW.
Bij in maart 2003 genomen besluit heeft het dagelijks bestuur deze functie met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 overeenkomstig het advies van de waarderingscommissie gewaardeerd in schaal 9.
Bij het bestreden besluit van 26 november 2003 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellant tegen dit besluit, met overneming van het advies van de bezwarencommissie Awb, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Daartoe is overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van de bezwarencommissie Awb maar dat dit advies geen motivering bevat. Dit gebrek is niet geheeld doordat het dagelijks bestuur in het verweerschrift een motivering heeft gegeven. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met de artikelen 3:49 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vervolgens heeft de rechtbank de waardering van de functie van appellant echter alsnog inhoudelijk beoordeeld met als conclusie dat deze niet onhoudbaar is, reden waarom de rechtbank tevens heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Ter zitting is door de gemachtigde van appellant naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte tot een inhoudelijke beoordeling is overgegaan nu het bestreden besluit niet van een motivering was voorzien en de rechter niet zonder een dergelijke motivering inhoudelijk kan oordelen, aangezien hij verplicht is tot een terughoudende toetsing van een functiewaardering.
De Raad kan appellant hierin niet volgen. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van appellant immers uitdrukkelijk verzocht om de zaak niet opnieuw door het dagelijks bestuur te laten afdoen maar deze zelf te beslechten, aan welk verzoek de rechtbank gehoor heeft gegeven. Daarnaast merkt de Raad op dat uit de gedingstukken genoegzaam is op te maken op welke gronden het dagelijks bestuur tot de bestreden functiewaardering is gekomen.
3.2. Appellant heeft aangevoerd dat in de gemeente Purmerend een vergelijkbare functie van TMM voorkomt en dat deze volgens dezelfde methode als bij de functie van appellant het geval is, is gewaardeerd, met als resultaat indeling in schaal 10 in plaats van in schaal 9. Appellant heeft zich in dit verband op het gelijkheidsbeginsel beroepen, maar naar het oordeel van de Raad ten onrechte. Immers, bedoelde waardering is uitgevoerd door een ander bestuursorgaan dan het dagelijks bestuur, zodat dit laatste bestuur hier geen inconsistent handelen kan worden verweten. Daar komt bij dat de gemeente Purmerend een andere rechtspersoon met een andere organisatie(opbouw) is, hetgeen betekent dat de (waardering van de) functie van TMM in deze gemeente niet (zonder meer) op een lijn kan worden gesteld met de functie van appellant.
3.3.1. De grieven van appellant richten zich meer specifiek op de waardering van de gezichtspunten Z3 (overleg en contacten) en V3 (verantwoordelijkheid voor de deelneming aan het beleid).
3.3.2. Alvorens op deze grieven in te gaan merkt de Raad op dat in de functie van TMM blijkens de desbetreffende functietypering werkzaamheden worden verricht in het kader van vergunningverlening en handhaving op het gebied van de Wet milieubeheer. Uit de in deze typering opgenomen taken voor de functiehouder komt verder naar voren dat deze functie in hoofdzaak een uitvoerend karakter heeft; de naam van de functie (TMM) duidt daar in feite ook al op.
3.3.3. Onder 2.7. van de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de rechterlijke toetsing van een functiewaardering een terughoudende dient te zijn.
3.3.4. Waar het gaat om het gezichtpunt Z3 is de functie gewaardeerd op niveau d, met 6 punten. Terecht heeft appellant erop gewezen dat bij de waardering op dit gezichtspunt, gelet op de toelichting bij niveau e in de toepasselijke “Methode functiewaardering - methode voor het rangordenen van functies (MRF)” (hierna: Methode fuwa), van belang is of er sprake is van beleidsinbreng. Bij de functie TMM ligt de nadruk evenwel op uitvoering binnen de kaders van de bestaande wet- en regelgeving en instructies. Dat, naar appellant ter zitting heeft uiteengezet, het wel eens voorkomt dat de wettelijke regels om praktische redenen niet kunnen worden uitgevoerd en dit dan tot overleg leidt over de wijze waarop die problematiek moet worden aangepakt, maakt dit niet anders, omdat het hierbij gaat om een ondergeschikt aspect van de functie. Onder deze omstandigheden is de waardering op niveau d zeker niet onjuist te achten. Bij dit niveau kunnen 6, 7 of 8 punten worden toegekend. Ingevolge het bepaalde onder 1.5 van de Methode fuwa wordt in zo’n geval de laagste gradering toegekend tenzij er gegronde redenen zijn voor een hogere gradering, bijvoorbeeld als er in de functie elementen van een hoger niveau worden gesignaleerd. Mede gezien meergenoemd uitvoerend karakter van de functie heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt kunnen stellen dat van een gegronde reden in deze zin niet, althans onvoldoende is gebleken. De waardering ten aanzien van dit gezichtspunt is dan ook niet onhoudbaar.
3.3.5. Met betrekking tot de waardering op het gezichtspunt V3, heeft appellant gesteld dat zijn inbreng ten behoeve van de beleidsvorming verder gaat dan het signaleren van probleempunten vanuit de praktijk. De waarderingscommissie heeft appellant hierin tot op zekere hoogte gevolgd en heeft ten aanzien van dit gezichtspunt dan ook het maximaal mogelijke puntenaantal op niveau d toegekend. Voorzover appellant van mening is dat de zwaarte van de functie noopt tot toekenning van niveau e, wijst de Raad erop dat in de toelichting terzake in de Methode fuwa is vermeld dat onder niveau d ook valt de specialist die adviezen verstrekt met het oog op de beleidsvoorbereiding. Gelet hierop en nu de functie TMM geen beleidsfunctie, maar veeleer een uitvoeringsfunctie betreft, acht de Raad de hier toegekende score bepaald niet onhoudbaar.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B. van Zoelen-Altunc als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2006.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) B. van Zoelen-Altunc.