ECLI:NL:CRVB:2006:AX3096

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-7360 AW, 05-27 AW en 05-1613 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim door het aannemen van geschenken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond en betrokkene, die in zijn functie als coördinator Grensveiligheid bij de Zeehavenpolitie is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van betrokkene tegen het ontslag gegrond had verklaard, maar de Raad oordeelt anders. De Raad stelt vast dat betrokkene in de periode van juni 2002 tot en met januari 2003 geschenken van derden heeft aangenomen, wat in strijd was met het integriteitsbeleid van de politieregio. Dit omvatte het aannemen van flessen drank van het bedrijf Sea Serve B.V., wat niet was toegestaan. De Raad concludeert dat dit gedrag, samen met andere overtredingen van interne richtlijnen, voldoende grond biedt voor het ontslag.

De Raad overweegt dat de Korpsbeheerder terecht heeft gehandeld door het ontslag op te leggen, gezien de ernst van de gedragingen en de verantwoordelijkheden van betrokkene in zijn functie. De Raad wijst erop dat betrokkene eerder al disciplinaire maatregelen had ontvangen voor vergelijkbaar gedrag, wat de ernst van de situatie onderstreept. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene ongegrond, waarmee het ontslag in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en de noodzaak voor ambtenaren om zich aan de geldende regels te houden.

Uitspraak

04/7360 AW, 05/27 AW en 05/1613 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: Korpsbeheerder) en van [betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2004, 04/1905 en 04/1009 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
de Korpsbeheerder
Datum uitspraak: 4 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
De Korpsbeheerder en betrokkene hebben beiden hoger beroep ingesteld.
Beiden hebben een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpsbeheerder bij besluit van 4 januari 2005 opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2006. De Korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. van Hassel-van Roon, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, vergezeld van C. van Lien en H. Brouwers, beiden werkzaam bij de politieregio Rotterdam-Rijnmond. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A.W.M. Roozeboom, advocaat te Schiedam.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Bij besluit van 7 oktober 2003, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit van 23 februari 2004, heeft de Korpsbeheerder met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, en artikel 82 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) betrokkene wegens ernstig plichtsverzuim met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Aan het gehandhaafde ontslag ligt ten grondslag dat betrokkene in zijn functie van coördinator Grensveiligheid bij de Zeehavenpolitie in de periode van juni 2002 tot en met januari 2003 geschenken van derden heeft aangenomen, terwijl dit in strijd was met het beleid inzake integriteit. Voorts ligt daaraan ten grondslag dat betrokkene in de periode van augustus 2002 tot en met januari 2003 heeft gehandeld in strijd met interne richtlijnen en/of wet- en regelgeving met betrekking tot het verstrekken van visa, terwijl hij dit wist, althans kon weten.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak is het namens betrokkene tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank was weliswaar van oordeel dat deels, namelijk wat betreft het aannemen van geschenken, sprake was van plichtsverzuim, maar achtte geen evenredigheid aanwezig tussen dit plichtsverzuim en de opgelegde disciplinaire straf. Daarbij is de Korpsbeheerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
1.3. Bij het daarop genomen besluit van 4 januari 2005 heeft de Korpsbeheerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene in de genoemde periode relatiegeschenken van het bedrijf Sea Serve B.V., een agentschap voor buitenlandse zeelieden, heeft aangenomen, te weten medio 2002 een fles wijn, in november 2002 een fles Kaapverdische drank en op 7 januari 2003, volgens betrokkene ter gelegenheid van een nieuwjaarsbijeenkomst, twee dozen met elk zes flessen wijn. De in hoger beroep aan de orde zijnde vraag of dit als plichtsverzuim kan worden aangemerkt beantwoordt de Raad bevestigend. Betrokkene heeft in strijd gehandeld met een schrijven van het hoofd van de eenheid Grensbewaking inhoudend dat geschenken als flessen drank absoluut niet mogen worden aangenomen. Met deze aanwijzingen, waarmee betrokkene bekend was, werd nadere invulling gegeven aan het in 1996 vastgestelde Integriteitsstatuut van de politieregio Rotterdam-Rijnmond. De Raad is van oordeel dat deze invulling op goede zakelijke gronden berust, gezien de bijzondere positie die de eenheid Grensbewaking had doordat zij belast was met het opstellen van beschikkingen inzake het verstrekken en verlengen van (bijzondere) visa aan buitenlandse zeelieden. Het aannemen - zelfs meermalen achtereen in betrekkelijk korte tijd - van de relatiegeschenken van het bedrijf Sea Serve B.V. was volstrekt in strijd met genoemd schrijven. Daarbij kan de juistheid van de stelling van betrokkene dat zijn ambtelijke onafhankelijkheid niet in gevaar is gekomen in het midden worden gelaten. Ook de omstandigheid dat niet is uitgesloten dat collega's van betrokkene wel eens in strijd met het schrijven hebben gehandeld, doet aan de kwalificatie daarvan als ernstig plichtsverzuim niet af.
2.2. In hoger beroep dient tevens de vraag te worden beantwoord of het gestelde plichtsverzuim, voorzover dit inhoudt dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de interne richtlijnen en/of wet- en regelgeving, voldoende is komen vast te staan. Daartoe neemt de Raad in overweging dat destijds binnen de eenheid Grensbewaking de werkwijze van de verschillende medewerkers bij het verstrekken van visa niet geheel uniform was zodat in bepaalde situaties, waarin door een belanghebbende verzocht was om een visum te verlengen, verschillen in behandeling konden optreden. Naar aanleiding van de interne discussie die in dit kader was ontstaan, met name ook over de rekkelijke werkwijze van betrokkene, zijn in zijn aanwezigheid binnen het stafoverleg van de eenheid op 12 november 2002 afspraken gemaakt over het volgen van een uniforme procedure en werkwijze. Deze afspraken zijn neergelegd in de notitie "kort verblijf". Betrokkene heeft hieromtrent ter zitting meegedeeld dat hij zich, bij een overschrijding van de termijn met enkele dagen, welwillend is blijven opstellen en in het belang van de betrokken zeeman niet aanstuurde op uitzetting. Anders dan voorgeschreven werd de IND hierover door hem niet geconsulteerd, omdat de IND toch instemmend zou reageren. De Raad concludeert op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting dat betrokkene een eigen invulling is blijven geven aan de toepasselijke regels en zich niet stipt aan de - juist met het oog op het voorkomen van ongewenste verschillen in behandeling - gemaakte afspraken hield. Wat dit aangaat berust het aan betrokkene verweten plichtsverzuim naar het oordeel van de Raad eveneens op een voldoende feitelijke grondslag.
2.3. Het geheel van de aan betrokkene verweten gedragingen in onderling verband beziende, komt de Raad tot de slotsom dat sprake is van een zeer ernstig plichtsverzuim. Daarbij is van belang dat juist betrokkene, gelet op zijn leidinggevende functie van coördinator Grensveiligheid, het goede voorbeeld diende te geven, de geldende regels nauwgezet in acht diende te nemen en zich ook van de schijn van belangenverstrengeling diende te onthouden. De Raad deelt niet het standpunt van de rechtbank dat de betrokken norm met betrekking tot het aannemen van geschenken niet eenduidig wordt gehanteerd en casuïstisch wordt uitgelegd. Dat bij de Zeehavenpolitie geen flessen drank van derden mochten worden aangenomen was voor de politiefunctionarissen volstrekt duidelijk.
Daarbij gaat het hier om het driemaal in betrekkelijk korte tijd accepteren van flessen drank, de laatste keer twee dozen van zes flessen, van een bedrijf ten gunste van wie betrokkene zich bij het verstrekken van visa nu juist niet exact aan de regels houdt.
De Raad acht voorts van groot gewicht dat betrokkene eerder in 1996 ter zake van het aannemen van relatiegeschenken van hetzelfde bedrijf de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag is opgelegd.
Gelet op het voorstaande is de Raad van oordeel dat het bij het bestreden besluit gehandhaafde ontslagbesluit, gezien de aard en ernst van de gedragingen en de betekenis hiervan voor het functioneren van betrokkene binnen de Zeehavenpolitie en de terecht gestelde eisen met betrekking tot betrouwbaarheid en integriteit van medewerkers van die dienst, niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. Hetgeen betrokkene hieromtrent overigens heeft aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
3. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan worden gelaten en dat het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaard moet worden. Als gevolg van de vernietiging van de aangevallen uitspraak komt aan het besluit van
4 januari 2005 dat de Korpsbeheerder ter uitvoering van die uitspraak heeft genomen en dat in lijn met het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het onderhavige geding dient te worden betrokken, de rechtsgrond te ontvallen, zodat ook dit besluit moet worden vernietigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 23 februari 2004 ongegrond;
Vernietigt het besluit van 4 januari 2005.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van O.C. Boute als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2006.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) O.C. Boute.
HD
14.04