[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 februari 2004, 03/394 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 12 mei 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2006. Appellante is, met voorafgaand bericht van afwezigheid, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. G.A. Tellinga.
Appellante, die laatstelijk werkzaam was als inpakster, heeft zich op 2 oktober 2001 vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens psychische klachten. In het kader van de einde wachttijdbeoordeling is appellante op 9 september 2002 onderzocht door de verzekeringsarts B.M.J. Rozema-Melissen, die op grond van haar onderzoeksbevindingen een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) heeft vastgesteld. Vervolgens zijn door register-arbeidsdeskundige H. Speerstra functies geselecteerd en is een mate van arbeidsongeschiktheid van 3% vastgesteld. Bij besluit van 20 september 2002 is dienovereenkomstig aan appellante meegedeeld dat met ingang van 1 oktober 2002 uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt geweigerd omdat de arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is.
In bezwaar is namens appellante aangevoerd dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid wegens nek-, rug-, schouder- en knieklachten, waarna de verzekeringsarts Rozema-Melissen met de nadien verkregen informatie van de huisarts en behandelend psycholoog B. Lobbrecht de FML heeft aangepast en aanvullende beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van rug-, heup- en kniebelastend werk. Ter ondersteuning van het standpunt, dat appellante meer beperkt is dan is aangenomen, is nieuwe medische informatie van de psychiater F.E. van Houten en de behandelende radioloog overgelegd. Verzekeringsarts Rozema-Melissen heeft vervolgens op 16 december 2002 de FML ondermeer gewijzigd, waarna arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd minder dan 15% is gebleven. Bezwaarverzekeringsarts M.H.M. Ligthart heeft de laatste onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts Rozema-Melissen bevestigd, dat appellante per einde wachttijd belastbaar geacht wordt conform de opgestelde FML van 16 december 2002, waarna bij besluit van 20 maart 2003, hierna: het bestreden besluit, het bezwaar ongegrond is verklaard.
In beroep zijn namens appellante de bezwaren herhaald, is aangegeven dat appellante nog onder behandeling is bij psycholoog Lobbrecht en is aangevoerd dat medische informatie van dr. Schakel overgelegd zal worden. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep zijn namens appellante de bezwaren uit beroep herhaald en is aangevoerd dat onduidelijk is welke FML van toepassing is, er is verwezen naar de informatie van de huisarts, die het niet onwaarschijnlijk acht dat de huidige klachten van appellante direct gevolg zijn van osteoporose. Tevens is de geschiktheid van de geduide functies bestreden op het aspect werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken.
Evenals de rechtbank heeft de Raad in de in dit geding beschikbare gegevens, waaronder de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen, als ook de overgelegde informatie van de behandelaars, geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde medische oordeel. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de verzekeringsarts Rozema-Melissen afdoende gemotiveerd heeft dat de FML van 16 december 2002 ten grondslag ligt aan het primaire besluit. Door appellante zijn geen andere medische gegevens in geding gebracht die aanleiding geven tot een andersluidend medisch oordeel.
Ten aanzien van de voor appellante geselecteerde functies, overweegt de Raad dat naar vaste jurisprudentie van de Raad het bijduiden van de functies in een einde wachttijd situatie in beginsel toelaatbaar is in elke fase van de procedure - ook in beroep en hoger beroep - zonder dat de eis geldt dat deze functies in het verlengde liggen van en vergelijkbaar zijn met de primair geduide functies. Nu door de bezwaararbeidsdeskundige P. de Groot op basis van de FML van 16 december 2002, na bijduiding, de functies samensteller metaalwaren (sbc 264140), sorteerder, controleur (sbc 111340) en productie- medewerker (sbc 111180) zijn gebruikt voor de schatting en de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de verwoording functiebelasting in voldoende mate zijn gemotiveerd, is hiermee naar het oordeel van de Raad een toereikende arbeidskundige grondslag van de schatting verkregen. Daarbij merkt de Raad op dat appellantes grief met betrekking tot het aspect werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken geen doel heeft, nu de bezwaararbeidsdeskundige terecht heeft aangegeven dat de geselecteerde functies geen overschrijding op dit aspect kennen. Uitgaande van de voormelde functies is een verlies aan verdiencapaciteit op minder dan 15% vastgesteld en is terecht WAO-uitkering aan appellante geweigerd.
Uit het vorenstaande volgt, dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2006.
(get.) D. J. van der Vos.