ECLI:NL:CRVB:2006:AW8523
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van ziekengeld op basis van benadelingshandeling door berusting in ontslag op staande voet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het Uwv de uitkering van ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) heeft geweigerd. Appellant had zich op 28 maart 2002 ziek gemeld en werd op 18 juli 2002 op staande voet ontslagen. Het Uwv stelde dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd door te berusten in het ontslag, wat leidde tot de weigering van zijn ziekengeld. Appellant betwistte de tijdigheid van de communicatie van het Uwv over zijn second opinion, die hij pas op 18 juli 2002 ontving, en stelde dat dit hem verhinderde om tijdig te reageren op het ontslag.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv ten onrechte de benadeling had gekwalificeerd als een overtreding van de verplichting in de vijfde categorie, ten 3e, terwijl het in feite een overtreding van de verplichting in de vijfde categorie, ten 2e, betrof. De Raad concludeerde dat de opgelegde sanctie van weigering van de gehele uitkering over de volledige duur niet kon worden opgelegd bij deze overtreding. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv en oordeelde dat de weigering van uitkering zich niet verder kon uitstrekken dan tot de datum waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig was opgezegd, namelijk 1 oktober 2002.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 973,80 bedroegen. De Raad bepaalde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de uitspraak. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van benadelingshandelingen en de juiste toepassing van sancties in het kader van de Ziektewet.