ECLI:NL:CRVB:2006:AW7948
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- W.J. Schuttel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAZ-uitkering en maatmaninkomen bij zelfstandige archeobotanicus
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een zelfstandig archeobotanicus, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 maart 2004. Appellante heeft haar werkzaamheden gedeeltelijk gestaakt wegens ziekte en heeft een herziening van haar WAZ-uitkering aangevraagd. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak en gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten. Appellante heeft in de jaren 1996 tot en met 1998 een gemiddelde jaarwinst behaald van € 13.117,42, welke door het Uwv is aangemerkt als maatmaninkomen. De inleidende beroepen zijn gericht tegen besluiten van het Uwv van 11 juli 2002 en 3 april 2003, waarbij het Uwv zijn eerdere besluiten heeft herroepen en gehandhaafd. De Raad oordeelt dat de hoogte van de door appellante gerealiseerde inkomsten ten minste 75% van haar maatmaninkomen bedraagt, wat leidt tot de conclusie dat de WAZ-uitkering op nihil is gesteld.
Appellante betoogt dat haar gerealiseerde winst niet representatief is voor haar verdiencapaciteit, omdat zij in die jaren veel tijd heeft gestoken in een uniek archeologisch project in het buitenland. Deze tijdsinvestering is voor een groot deel onbetaald gebleven en appellante beschouwde dit als een investering in de toekomst. De Raad oordeelt echter dat de door appellante aangevoerde omstandigheden onvoldoende grond bieden voor een afwijking van het uitgangspunt dat de nettowinst over de laatste drie boekjaren bepalend is voor het maatmaninkomen. De tijdsinvestering van appellante wordt gezien als een normale acquisitieactiviteit die hoort bij het ondernemersrisico. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.